54
Indien werkelijk juist is, dat de officieren bij de nivel-
leeringsvoorstellen, om allerlei niet steekhoudende redenen,
zullen worden achtergesteld bij de categoriëen, waarbij zij
behooren in dit land—waar het gezag goeddeels op het leger
berustdan is er zeker alle oorzaak voor het officierskorps
om daar op waardige wijze tegen te protesteeren èn
om redenen van zelfrespect èn terwille van het Leger,
want dan is in de toekomst de ellende met de aanvulling
niet te overzien.
In vervolg van „Reglement op Wetenschap" treffen we aan
„En toch is het noodig, dat ieder arts in het leger, van af den bataljonsarts
tot den legerarts over een zekere hoeveelheid tactische kennis beschikt, in
overeenstemming met de door hem bckleede functie", terwijl S. verderop,
volkomen terecht, zegt, dat ook terreinkennis onmisbaar is voor den offi
cier van gezondheid te velde.
Ieder zal met een en ander wel volkomen instemmen en dan tegelijk
erkennen, dat—door allerlei omstandigheden onze geneeskundige dienst
nog heel wat op militair gebied te leeren heeft, wil ze voor hare oorlog-
taak geschikt worden.
„Sportdemonstratie'' geeft een verslag van het militaire schouwspel te,
Weltevreden op 1 Sept. j. 1. u-,
S. betreurt het, dat hier te lande nog niet over een stadion wordt beschikt
echter, zeg hij, bestaan er plannen tot inrichting van een militair sport
terrein te Batavia. S. acht het jammer, dat zulk van militaire zijde uit
gaat, omdat de geheele burgerij nut behoort te hebben van zulk een
terrein; sport, lichamelijke opvoeding is een Volkszaak, geen specifiek mi
litaire aangelegenheid.
T. z. wordt nog gezegd: ,,Loor de burgers lichamelijk alzijdig geschikt
en krachtig te maken vóórdat zij hun militieplicht moeten vervullen, wordt
een belangrijke verkorting van hun diensttijd verkregen."
Hier is o. i. S. niet vrij van eenige overdrijving. Natuurlijk, een gymnas
tisch ontwikheid jongeling kan spoediger zijn afgericht, maar de vorming
tot soldaat omvat méér en dat bijkomstige (misschien nog wel het ge
wichtigste) is het zich inleven in de militaire tucht en dat zal immer t ij d
blijven vorderen. Toch geeft ook in dit opzicht de gymnastiek voordeelen
gelijk S. uiteenzet—en kan ook daar wel eenige verkorting van eersten
oefentijd uit voortvloeien.
In „Personeelsvoorziening voor den lndischen Dienst" lezen we, dat de
Commissie daartoe ingesteld, zich tot de verschillende vereenigingen van
landsdienaren wendde om gegevens t. z. en verder:
„De opdracht der staatscommissie en het feit, dat daarin geen militaire
leden zitting hebben, wijzen er op dat de aanvulling van het leger buiten
de kring van beschouwing valt."
Merkwaardig hoe de Regeering ons steeds als iets aparts beschouwt
(dus tóch een aparte kaste?), ook in gevallen als dit.
Immers, toch evengoed behoort tegemoet gekomen te worden aan de
behoefte aan personeel van den militairen dienst en deze aangelegenheid
hangt absoluut samen met de personeelsvoorziening van de burgerlijke
takken van dienst, moet dus tegelijk met deze onder de oogen worden
gezien.
Laten we b. v. eens een oogenblik het geval gaan
veronderstellen, dat men voor de burgerlijke takken betere
voorwaarden gaat scheppen, dan voor de officieren, zoo
staat toch als een paal boven water, dat men geen noe-