8. DE N. I. VERLOFSOFFICIER No. 10. Uit deze aflevering valt, behalve „Vereenigingsnieuws en verdere gewone rubrieken, te vermelden het artikel: „De reserve-officier van het N. 1. Leger," waarin de S. de noodzakelijkheid van deze oorlogsofficieren bepleit en&zegt dat het van het hoogste belang is in vredestijd voor eene ruime opleiding te zorgen. Waar hier in Indië kaderplicht bestaat, is de militie aangewezen voor het vormen van deze soort officieren, terwijl verder natuurlijk de reserve officieren van het Ned. Leger hier aanwezig een niet genoeg te waardeeren aanvulling daarop levereneene opleiding in den geest van het Reserve- Kader is o. i. hier overbodig. De opleiding der militie-officieren moet grondig zijn en gelijk S. terecht betoogt, niet zijn afgeloopen met het bereiken van den officiersrang. Dit laatste brengt mede, dat de Reserve-officieren van het Ned. Leger hier in Indië, natuurlijk ook voor een verdere opleiding in aanmerking komen. Geheel fout dunkt het ons—gelijk we reeds eerder schreven—om gewezen onderofficieren (ook via den weg burgerambtenaar—welk verschijnsel zich af en toe voordoet) tot reserve-officier te benoemen. S. verwondert er zich over, dat, gegeven het tekort aan beroepsofficieren, gegeven verder de behoefte aan reserve-officieren voor oorlogstijd, men de opleiding hier in Indië nog niet zelf ter hand genomen heeft; we zijn dit geheel met hem eens—behalve het „verwonderen," daar zijn we over heen—men had thans reeds over een niet onbelangrijk aantal militie luitenants kunnen beschikken. Omtrent de verdere vorming van reserve-officieren zegt S. o. m. het volgende, waarin veel waars gelegen is „Deze oorlog heeft duidelijk bewezen, dat de reserve-officieren spoedig belast zullen worden met een hooger commando; niet alleen in de subal terne, maar ook in de hoofdrangen. Dat daartoe een voorbereiding in vredestijd noodig is wie zal het ontkennen? De herhalingsoefeningen moeten daarvoor bestemd zijn. Dit jaar zijn de reserve-officieren voor het eerst (er zijn dus weer twee jaren verloren!) voor herhalingsoefeningen onder de wapenen geweest. Als men echter meent dat die herhalingsoefeningen een voorbereiding voor de oorlogstaak zijn geweest, vergist men zich. Zij kunnen zelfs niet beschouwd worden als een inleiding tot die voorbereiding, wat voor de reserve-officieren afkomstig van het Nederlandsche leger toch wel noodig geacht mag worden. Alleen bij de artillerie heeft men een stap in de goede richting gedaan, door met de reserve-officieren schietcursussen te houden. Bij de infanterie kwamen de reserve-officieren bij hun onderdeel op, deden de gewone dagelijksche diensten mee, ook dag- en weekdienst, zonder dat er gedurende den tijd dien zij onder de wapens doorbrachten te hunnen dienste een bepaalde, meer of minder sterk sprekende, lijn bij de oefeningen naar voren kwam. Waren er toevallig oefeningen in de herhalingspenode, wel, dan gingen ook zij mee. Wat zullen die oefeningen den reserve-officier geleerd hebben zoo hij de grondslagen, waarop die oefeningen berusten, niet kent? Het is de plicht van eiken officier (dus ook van den reserve-officier) zijn reglementen te kennen. Maar is het niet eveneens plicht van zijn chefs, er zorg voor te dragen, dat zijn officieren de juiste opvatting dier regle menten en voorschriften bezitten? Slechts op een deugdelijken grondslag kan gebouwd worden aan de oorlogstaak. Dan zal men ook resultaten kunnen verwachten en verlangen. Om dien grondslag bij de reserve-officieren te vormen heeft men zich geen moeite getroost. 56

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1921 | | pagina 62