samengesteld (rantsoen I) en bestaat in hoofdzaak uit rijst en
conserven, hoewel het verstrekken van versch vleesch en verdere
bijspijzen niet uitgesloten moet worden geacht. Op dagen, dat
gemakkelijker in de verpleging kan worden voorzien, wordt dit
rantsoen in overeenstemming met de door den troepen comdt'aan
de verpleging te stellen eischen, z. m. landaardsgewijze verbeterd
door vervanging van enkele artn door andere als bijv. bruine
boonen, groene erwten, volksspijs enz. (rantsoen II, III en IV).
Dagelijks wordt door den et.-dienst, zonder dat eene aanvrage
wordt ingediend, een rantsoen I op de et.-eindpunten ter beschik
king gesteld voor de bekende sterkte. Deze sterkte wordt ruim
berekend en naar boven afgerond. Bovendien is daar aanwezig
het surplus om een rantsoen I te veranderen in een rantsoen II. De
rantsoenen III en IV behoeven niet zoover naar voren te worden
geschoven, omdat de mogelijkheid van eene betere verpleging als
regel zich niet zoo onverwachts zal voordoen, dat er met den aan
voer niet op kan worden gerekend.
De door den Int. in te dienen dagelijksche sterkteopgaven dienen
dan ook alleen voor latere controle en om er zoo spoedig mogelijk
rekening mede te houden, voornamelijk wanneer afdn zijn samen
gevoegd of gesplitst. Dit kan nl. op de indeeling en belading der
transporten van invloed zijn en veel onnoodigen arbeid voorkomen.
De Majoor de Wit acht organieke toevoeging van een rollend
verplegingsmagazijn aan de Br. als „veiligheids-coëfficiënt op de
werking van de et.-dienst" noodig, evenals dit zal geschieden met
de Inf.- en Art.-mun. Hij wil daarvoor een auto-verpl.-trein,
bestaande uit bakauto's en beladen met één dag levensmiddelen,
bestemmen. Daarmede zal de Br. zich, volgens hem, in tal van
gevallen kunnen redden, omdat deze trein in geval van nood snel
daarheen gebracht zal kunnen worden, waar zij noodig is, of
waarmede de levensmiddelen ergens op grooteren afstand kunnen
worden afgehaald.
Dit stelsel is niets anders dan een verkapte et.-dienst op kleine
schaal en berust op gemis aan vertrouwen in de werking van den
et.-dienst.
In de eerste plaats is het toevoegen van eene res.-voorraad
mun. geschied op grond, dat bij den troep slechts één gemiddelde
dagvoorraad aanwezig is. Wil de troep hare slagvaardigheid
behouden, dan zal na afloop van het gevecht de verbruikte mun.
weder geheel aangevuld moeten kunnen zijn. Die aanvulling heeft
gedurende het gevecht regelmatig plaats en eene stagnatie van
enkele uren kan daarbij noodlottig zijn. Daarom is een veiligheids
coëfficiënt ingevoerd. Die res.-voorraad mun. wordt niet mede
gevoerd op auto's, doch op karren, omdat deze geacht worden den
troep in bepaalde terreinen beter te kunnen volgen dan auto's en
de werking als veiligheidscoëfficiënt daardoor beter verzekerd is.
22