een Kwam bij Tsangkou tegen de D. oorlogsschepen en een N. O. van Hotung. In den namiddag van den 28en was de strijd om het voorterrein afgeloopen. Het scheepsgeschut staakte het vuren en de Jap. drongen niet na. Port Arthur had hen geleerd, welke de waarde was van een grondige voorbereiding op een goed ingerichte en energiek ver dedigde stelling, of beter had hen doen ondervinden wat het kost anders op te treden. Zij gingen derhalve ditmaal aanstonds tot een regelmatige insluiting en voorbereiding over. Thans nu wij in de gelegenheid zijn, achter de schermen te zien, blijkt ons hoe hier voor de Jap. de kans voorbij is gegaan, om, gedekt door het vuur hunner marine, tegelijk met de terugtrekkende bezetting der voorstelling, die niet meer door vuur uit de hoofdstelling be schermd kon worden, aan te komen, verwarring te brengen in de weinig diepe linie van den verdediger en door te dringen in het terrein tusschen de smalle, onder art.-vuur te houden inf.-werken, die vervolgens door de groote overmacht geïsoleerd en genomen hadden kunnen worden. Het verloop toont aan wat een verdediging van het voorterrein waard is, als de vóórstelling door art. uit de hoofdstelling kan worden gesteund. En ook hoe, gebruikmakend van daartoe geschikte terreinafscheidingen, 's vijands opmarsch ook door ons vertraagd zal kunnen worden, als niet te voren den verdediger zijn moreel ontnomen is in vredestijd. Een Brigade met oorlogserva ring liet zich zóó ophouden, dat zij voor 15 K.M. drie dagen noodig had. De Jap. hadden tot en met 28 Sept. verloren: 6 offn en 60 man gesneuveld, 8 offn en 236 man gewond, totaal 310 dooden en gewonden. Behalve de gevangenen in het Arendsnest, hadden de D. ongeveer 50 man aan dooden en gewonden, waaronder twee offn. Op 23 Sept. ontscheepten de Eng. bij Luschan en voegden zich op 28 Sept. bij de 18e divisie. Deze verlegde hare verbindingen naar de Luschan baai (via Tsimo). Na de insluiting hield de bezetting stand tot 1 Nov. Denken we ons dit front, niet op het schiereiland Schantung, doch in de Preanger, dan blijkt een dergelijke stelling nog wel zooveel weer stand te hebben, dat de hoofdmacht van het veldleger elders zijn strategischen slag zal kunnen slaan. Toch mogen de verhoudingen tusschen uitbreiding, sterkte der bezetting (hier ruim 5 K. M. voor een sterke N. I. Brigade), bewapening en versterkingen echter niet ongunstiger zijn." Dat deze tot het uiterste liepen tengevolge van finantiëele appreciaties, zou de oorzaak van den betrekkelijk snellen val worden. 24

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1922 | | pagina 24