verkondigde, doch op een weinig deugdelijke basis berustende
voedingstheorie, waarin aan het eiwit een te groote rol is toebedeeld.
Wij kunnen daartoe wijzen op de Grieksche, Romeinsche en
Perzische soldaten uit de oudheid, op de Schotsche, verschillende
Voor-Indische en Zuid-Amerikaansche krijgers van tegenwoordig.
En geven ook de Japansche troepen, die zich in de jaren 1904
1905 met 45 gr. eiwit per dag tevreden moesten stellen (Voit
eischt 120 gr.), niet blijk in staat te zijn tot geweldige prestaties?
Het is daarom te betreuren, dat de Japansche legerautoriteiten,
onder Westerschen invloed, het voedingsregime steeds meer in de
verkeerde richting wijzigen, door af te wijken van de wijze,
waarop men in Japan buiten de steden gewoon is zich te voeden.
Voorts moge even aangestipt worden, dat in 1813 en 1870 het
Duitsche vleeschrantsoen nog geen derde bedroeg van het tegen
woordige.
Het zou mij te ver voeren, ook maar eenigszins volledig de
schaduwzijden van een rijke eiwitvoeding aan te toonen. Ik moet
daartoe verwijzen naar het uitstekende werk van Hindhede
„Moderne Ernahrung", naar „Dokumente des Vegetarismus" van
Walter Hammer e. a.
Voor militairen is van bijzonder belang de studie, voorkomende
in het Militararztliche Zeitschrift no. 5 van 1914, van Prof. Dr. A.
Schloszmann (Unlersuchungen und Erwagungen tiber den Hun
ger). Deze beschrijft daarin een groot aantal proeven, die hij op
zuigelingen genomen heeft en die voor het trekken van juiste
conclusies beter geschikt zijn dan die op grootere personen, omdat
psychische factoren, die bij vast- en hongerkuren de psysieke
verschijnselen zoozeer beïnvloeden, dan vrijwel uitgeschakeld zijn.
De schrijver doet nog eens nadrukkelijk uitkomen, dat het
voedsel voor het jonge kind bij uitnemendheid, de moedermelk,
slechts weinig eiwit bevat en zegt verder:
„Der natürlich genahrte Saugling ist daher der beste Beweis
dafür, dasz der menschlichen Natur eine abundante Eiweiszmast gar
nichtliegt. Das Brustkind deckt—wie ichan anderer Stelle ausführlich
auseinandergesetzt habe nur etwa 2 °/0 seines gesamten Kraft-
umsatzes aus an Eiweisz gebundene Energie. Wh sollten uns
bei dem vorherrschenden Bestreben, Eiweiszstoffe in den Vor-
dergrund der Ernahrung zu schieben, diese Tatsache immer wie
der und wieder ins Gedachtnis rufen, da die noch auf Liebig
zurückzuführende Überschatzung des Eiweiszes als Nahrstoff bis
auf den heutigen Tag in dr Ernahrungslehre noch keine genügende
Korrektur gefunden hat."
Met duidelijke grafieken wordt voorts aangetoond, dat geduren
de het vasten de natuurlijk gevoede kinderen minder eiwit (stik
stof) verliezen dan de onnatuurlijk gevoeden, wier lichaam als 't
ware aan een grootere uitscheiding van die stof gewend is. De
schrijver besluit:
39