met al ditzelfde gegoochel met ballistiek, met den aanhang van
trefferprocenten, producten, breuken, gemiddelden en wat al niet
meer. Ik haal hier even aan, wat omtrent het doel dezer oefenin
gen in ons S. V. staat voorgeschreven: „Voor een deel daarvan,
nl. de instructievuren is het doel, kader en manschappen op
aanschouwelijke wijze te overtuigen van het ontzettend vermogen
van hun wapen en van de noodzakelijkheid om op het gevechtsveld
gesloten vormen en ongedekte opstellingen te vermijden." Nu
lijkt mij het tweede gedeelte niet noodig om onze spaarzame
munitie te verknoeien; dat kan bij elke vreflesoefening onderwezen
worden en ik vermeen te mogen aannemen, dat daarop ook
tegenwoordig door eiken C. Comdt het volle gewicht zal worden
gelegd. Wat het andere gedeelte betreft, het aanschouwelijk
maken van het ontzettend vermogen van het vuurwapen, daarmede
zoude men wel eens bedrogen kunnen uitkomen. Ten eerste toch
zullen niet altijd de uitkomsten der vurende afdeeling zoo mooi
zijn als in het schema met zooveel zorg is uitgerekend; een
bundelvuur heeft men nu eenmaal niet aan een touwtje, doch is die
uitkomst wèl zoo mooi als het staatje aangeeft, dan zou den troep
een verkeerd idee worden ingeprent, niet omtrent het vermogen
van het schietwapen, doch omtrent de oorlogsuitkomsten daarvan.
Met welke spreidingen heeft toch de infanterist rekening te
houden: le. de geweerspreiding, 2e. die van den enkelen man, 3e.
die van de afdeeling en ten slotte de gevechtsspreiding. Het aan
hangsel S. V. zegt o. a. omtrent deze spreidingen: „In de practijk
neemt men aan, dat de spreiding van de middelmatige schutters
bij het vuren uit de vrije hand gelijk is aan het dubbele van de
geweerspreiding", verder „Tengevolge van de veranderlijke richt
en schietfouten van verschillende schutters, van enz. van enz. enz.
neemt de spreiding toe" ten slotte: „In het gevecht is de spreiding
het grootst, zij bereikt haar maximum in de kritieke gevechts
momenten, waarvan de invloed van den physieken en vooral van
den moreelen toestand van de schutters en vuurleiders alle andere
factoren vèr overtreft." En hierna keert plots het voorschrift terug
tot de basis: „Daarom behoort de opleiding van den schutter er
op gericht te zijn, om vooral de spreiding in de diepte tot een
minimum te beperken (dus de opleiding tot het juistheidsschot).
In verband hiermede wijs ik U op een tweetal uitspraken in het
leerboek der K. M. A. „De taktiek der infanterie" door Fruyt van
Hertog nl. „De grondslag voor de geoefendheid in het schieten is
het schoolschieten, doch deze opleiding, hoe groot het belang
hiervan ook zij, is slechts te beschouwen als een vóóroefening in
het gevechtsschieten. En zelfs, al worden bij de beoefening van
dit schieten de omstandigheden en invloeden van het gevecht zoo
getrouw mogelijk nagebootst, dan nog wordt de werkelijkheid
slechts voor een klein gedeelte nabijgekomen". En: „De hierbij
verkregen vuuruitwerking is slechts een matig deel van die, welke
43