HET VRAAGSTUK VAN DE BEPERKING DEI* BEWAPENINGEN 1). Den 12den Aug. 1898 zond de Russische Minister van Buitenl. Zaken aan alle regeeringen, waarmede de Russ. Regeering diplo matieke betrekkingen onderhield, een boodschap, waarbij hij er op wees, dat het „si vis pacem, para bellum" een tot dusverre ongekende uitbreiding van legers en vloten ten gevolge had gehad, zoodat het voortdurend stijgen van de financiëele lasten onvermij delijk op een catastrophe moest uitloopen. Daarom stelde Graaf Mouravieff op last van den Czaar voor, op een conferentie middelen te beramen om die voortdurende bewapeningen binnen zekere grenzen te beperken en aan de volken de weldaden van den vrede te verzekeren. Alzoo een conferentie met een gelijk doel als thans te Washington gehouden wordt. Deze vredesboodschap van den destijds machtigsten monarch der wereld, welke in het bekende werk van de Bloch haar oor sprong zou hebben, werd, zooals velen zich met mij wellicht nog herinneren, door de openbare meening met geestdrift begroet, maar weldra vertoonden zich verschijnselen, welke op teleurstelling- van veler hooggespannen verwachtingen voorbereidden. Immers, Mouravieff moest reeds in een rondschrijven van 30 Dec. 1898 constateeren, dat de politieke horizon sedert Aug. t. v. aan merkelijk meer bewolkt was en dat vele mogendheden zich gehaast hadden haar toerustingen te vermeerderen. Maar de Russ. Regeering vond daarin geen aanleiding haar plan op te geven. Zoo kwam in 1899 de eerste „Vredesconferentie" te 's-Graven- hage bijeen. Haar uitkomsten waren niet in overeenstemming met haar naam en het doel, dat de vredesboodschap van den Czaar haar gesteld had: nopens de militaire lasten gingen zij niet verder dan het aannemen van een motie, waarin de meening werd uit gesproken, dat beperking der mil. uitgaven, welke een zwaren druk op de wereld leggen, uiterst wenschelijk is voor de welvaart van het menschdom. De conferentie was ternauwernood geëindigd, toen de bekende Boerenoorlog uitbrak, nadat Eng. zich te voren en met succes verzet had tegen uitnoodiging van de beide Zuid- Afrikaansche republieken. Een jaar na het eindigen van de confe- Over dit onderwerp bestaat natuurlijk een omvangrijke literatuur; vele geleerden en staatslieden hebben zich gewaagd aan een oplossing van het vraagstuk. Ik heb mij bepaald tot hetgeen op internationale bij eenkomsten sedert de eerste vredesconferentie ter zake verhandeld is. 1

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1922 | | pagina 1