brengen), heb ik op mijn beurt toch recht te vragen, of het dan
ook niet onbillijk is, de Br. Intn te dezen aanzien de verantwoor
delijkheid te laten dragen voor degeheele Brigade!1).
Die bons voor levensmiddelen vormen echter niet het eenige
bezwaar, er is meer. Zoowel de omstandigheid, dat de troepen
officieren over geen cent voor verplegingsdoeleinden kunnen be
schikken, als de bij velen ingewortelde meening, dat alles wat de
verpleging raakt „de taak is der Int.," hebben tengevolge, dat de
Br. Int. wordt lastig gevallen met alle mogelijke bagatellen. Waar
hij zich ook bij den troep laat zien, overal heeft men hem noodig,
overal heeft men hem iets te vragen.
Hier zijn eenige broodjes te kort gekomen, daar was de hoeveel
heid groenten te gering of het vleesch te beenig; een Korpscomdt
heeft nog stroo noodig voor zijn paard, en een paar manschappen
vragen eetgeld, omdat ze, terugkomend van den dienst, den keu
kenwagen ledig hebben gevonden. Zoo gaat het voort.
Een Int. mag voorzeker zulke kleinigheden niet beneden zich
achten; het is zijn plicht raad te geven en te helpen, waar hij kan.
Maar in beginsel behoort hij met dergelijke details van de verple
ging niet te worden lastig gevallen; zijn eigenlijke taak is de
verpleging in het groot, d. w. z. hij heeft de verplegingsbehoeften
binnen het bereik van de troepen te brengen. Slechts weinigen
echter geven zich hier voldoende rekenschap van; men legt vrij
moedig beslag op zijn tijd en werkkracht. Is het dan echter won
der, dat de Br. Intn soms hun taak niet teneinde kunnen brengen
tengevolge van uitputting, en dat iedere Int. een zucht van verlich
ting slaakt, als de manoeuvres zijn afgeloopen?
Men zal mij zeggen, dat de manoeuvres geen getrouw beeld
geven van de verpleging in oorlogstijd. Volkomen juist; veel
moeilijkheden en bezwaren, die zich bij manoeuvres voordoen,
zullen in den werkelijken oorlog niet bestaan, maar zullen daar
niet andere, misschien nog grootere voor in de plaats treden? Van
een zorgvuldige voorbereiding van de verpleging zal in oorlogstijd
geen sprake kunnen zijn, en als de bevolking de wijk heeft geno
men, missen wij vanzelf de diensten van Hoofden en leveranciers,
zijn wij geheel op onszelf aangewezen, terwijl de Etappendienst ons
ongetwijfeld ook dikwijls in den steek zal laten.
Een andere tegenwerping, welke ik verwacht, is, dat nog met
geen woord gesproken werd over de Korpskw.-meesters, die bij
De Br. Intn hebben er dan bovendien nog op te letten, of een korps,
of gedeelte daarvan, niet een dag vroeger of later op het man. terrein
is aangekomen, of vandaar zal vertrekken (Voorraad in den B. T.);
op zichzelf ook alweer een kleinigheid, doch voor één persoon is op
al die kleinigheden geen oog te houden. En wat zijn kleinigheden bij
de verpleging; veroorzaakt het niet groot ongerief ais eenig artikel
ontbreekt, of er te weinig van wordt ontvangen? En wie draagt de
schade als te veel verstrekt wordt?
24