Dit eischt, zoolang de Et.-dienst regelmatig werkt, slechts
eenige oplettenheid, doch wanneer er stagnatie in den opvoer ont
staat, is de kans op verwarring groot. En wij mogen er niet op
rekenen, dat bij ons de opvoer even regelmatig en zonder stoornis
zal kunnen plaats hebben als in Ned., waar het vervoer over zulke
korte afstanden geschiedde en waar overal goede wegen waren.
Verder spreekt het vanzelf, dat „plaatselijke aanschaffingen"
met dit rantsoenen-systeem onvereenigbaar zijn. Het rantsoen
moet in zijn geheel door den Et. dienst aangevoerd worden, daar
het anders geen rantsoen meer is. Hierin zal dan ook wel de
reden gelegen zijn, waarom de Comm. een strenge toepassing van
het beginsel: „aanvoer van achteren" noodzakelijk achtte.
Nu koester ik van de plaatselijke aanschaffingen in oorlogstijd
volstrekt geen groote verwachtingen, integendeel, maar daarom is
het toch ook niet noodig ze a priori onmogelijk te maken.
Het kan onder sommige omstandigheden een groot voordeel zijn
voor den Et.-dienst, als de voor een Br. benoodigde rijst en gaba
door pl. aankoop verkregen kunnen worden, terwijl de Regelings-
afd. er vermoedelijk zeer mee gebaat zal zijn, als de Br. zelf geheel,
of ten deele, in de benoodigde sajoer-groenten kan voorzien.
Waarom die voordeelen weg te werpen ter wille van het rant
soenen-systeem; welk groot nut levert dat op?
Het aanvragen van levensmiddelen door middel van eenvoudige
sterkte-opgaven (zonder dat daarbij nog sprake was van eenheids
verpakking) hoorde ik meermalen door troepenoffn aanprijzen,
omdat het zoo gemakkelijk en eenvoudig is, en zelfs heb ik onder
int.-offn wel eens voorstanders daarvan ontmoet.
Het is mij echter nooit gelukt eenig voordeel in dat stelsel te
ontdekken. Het komt mij voor, dat de troep toch in de eerste
plaats zelf dient te weten, wat ontvangen moet worden. Iemand
die bepaalde aanspraken kan laten gelden, is gewoonlijk niet zoo
dom, om maar aan te nemen, wat hem wordt aangeboden 1). Of is
het vertrouwen in den Int. zoo groot, dat men voor dezen een
uitzondering op dien regel maakt? De Int. kan zich echter ook
vergissen; is in dat geval de C.-Comdt tegenover zijn troep ver
antwoord?
En nu van het standpunt van den Br. Int. beschouwd. Ik kan
mij voorstellen, dat deze zegt: „de bons, die ingediend worden,
deugen toch niet, ik zal ze zelf maar (laten) opmaken." Dat is
goed en wel, als men over personeel beschikt, waar dat werk in
vol vertrouwen aan kan worden overgelaten, maar daar dat niet
altijd het geval is, is er een vrij groot risico aan verbonden; en zelf
Gevechtsperioden maken hierop een uitzondering. Het spreekt vanzelf
dat dan niet gecijferd, nagewogen en geteld wordt; de Int. en Vpl.-
Offn hebben dan eenvoudig te zorgen, dat er volop eten is, althans
alles te doen, wat in hun vermogen is.
32