dan nog de granaatwerpers in actie zien om ook hier iedereen te toonen, welk vermogen dit wapen heeft. Helaas, tot een hand gemeen tegenover schijven kunnen wij de menschen niet opzwee- pen, doch wel moet het binnendringen tot in de stelling worden beoefend; ik wijs op het gebruik maken van granaattrechters ter opstelling der geweermitrs, het zich nog op eenige tientallen meters van den vijand ingraven en het overwinnen van mogelijk aangelegde hindernissen. Wellicht kan hierbij ook nachtelijk vuur op de kortste afstanden, (beneden 100 M.) worden beoefend. Het zal niet noocfig zijn de verschillende wapensoorten zoo den een na den ander een of meer dagen te laten optreden. Overeen komstig de gevechtswerkelijkheid kan aan de art. plots steun worden gevraagd, om vuur af te geven op doelen, waarvan verondersteld wordt, dat zij onze infanterie beletten vooruit te gaan. Op dezelfde manier kunnen de zware mitrs weder tusschen het inf.-gevecht ingrijpen. Het spreekt vanzelf, dat uit een veilig heidsoogpunt de vooruitgeschoven afdn dan eerst het gevechtsveid moeten ontruimen. Aan den leider van zulk een soort schietoefening worden uit den aard der zaak hooge eischen gesteld wat zijn tactisch inzicht betreft. Hij moet volkomen thuis zijn in de tactiek der verschil lende wapensoorten, welke aan de oefening deelnemen en boven dien een duidelijk beeld in zich dragen van den loop en de wisselende momenten van het hedendaagsch gevecht. Voldoet hij aan deze eischen, dan zal n. m. m. voor alle wapens deze soort van gevechtsoefeningen met scherp groot nut afwerpen, omdat zij voor alles toont, wat wij aan elkander hebben en wat wij, ieder in ons vechtgedeelte, waard zijn. En een onnoemelijke verschei denheid van grootere en kleinere gevechtsmomenten zal de leider weten te scheppen, welke de belangstelling bij hoog en laag, van welk wapen hij ook zij, zullen opwekken. Natuurlijk eischen deze oefeningen eene uitgebreide voorbereiding, doch daartegenover staat, dat de doelvoorstelüng eenvoudig kan zijn en men onze gewone kop-, borst-, romp-, knie- en andere schijven, welke ons S. V. aangeeft kunnen gebruiken; val-, klap- en sleep-schijven e. d. welke veel geld kosten en toch als regel niet behoorlijk werken, lijken mij niet noodig. M. H. Hiervoren, zoowel bij de bespreking van het optreden der inf. in het hedendaagsche gevecht, als ook bij den opzet der gezamelijke schietoefening, had ik het oog op een gevecht uit den bewegingsoorlog, d. w. z. een vooraf beraamd gevecht. Ik liet een aanvallend gevecht in den steilingoorlog buiten bespreking, omdat n. m. in. in onze Indische verhoudingen zulk een gevecht, zoo wel ooit, dan toch uiterst zelden en nimmer zoo hardnekkig als wij in den grooten oorlog zagen zal voorkomen. Wat toch is een eerste vereischte in een steilingoorlog: dat de stelling absoluut aangeleund is. En zulks lijkt mij bij ons onmogelijk, want bij <le 45

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1922 | | pagina 45