Oceaan besproken worden. De verhouding tusschen de twee groote Pacific-mogendheden beloofde inderdaad niet veel goeds voor de toekomst. Den 12den Nov. 1921, te 10.30 v.m., werd de conferentie met gebed geopend, waarop President Harding de openingsrede hield. Daarop benoemde de vergadering op voorstel van het hoofd der Br. delegatie Balfour den Am. Secretaris van Staat Hughes tot voorzitter, die onmiddellijk het woord nam om de voorstellen zijner regeering bekend te maken. Als inleiding wees Hughes erop, dat overwegingen van prac- tischen aard er toe geleid hadden de uitnoodigingen tot de confe rentie te beperken tot de groep van staten, bekend als de „voor naamste geallieerde en geassociëerde mogendheden", en tot vier mogendheden, welke groote belangen hebben in het Verre Oosten en in den Stillen Oceaan, n. 1. China, Neder!., België en Portugal. Tevenover de meening van velen, dat oplossing van het vraag stuk der bewapeningen eerst mogelijk is, nadat alle vraagstukken betreffende het Verre Oosten en den Stillen Oceaan op bevredi gende wijze geregeld zijn, stelde Hughes de meening van anderen, dat de beraadslagingen over het Verre Oosten c. a. uitgesteld behooren te worden tot overeenstemming over de beperking der bewapeningen bereikt is. Hij wenscht echter noch het een, noch het ander. Volgens hem was het vraagstuk van de bewapeningen van zoo groot belang, dat ernstig streven naar een bevredigende oplossing geen uitstel kon lijden. Tegelijkertijd zouden de aangelegenheden van het Verre Oosten c. a. onder de oogen gezien worden en Hughes stelde zich voor, dat behandeling van het eene onderwerp geen beletsel zou zijn voor een grondige en spoedige afdoening van het andere, wanneer de conferentie zich daartoe in tweeën splitste. De voorstellen tot vlootbeperking betreffen in het bijzonder het Br. Rijk, Japan en de V. S.; de daarbij passende samenstelling der Fr. en It. vloten zou in den loop der conferentie besproken worden. De Am. voorstellen kunnen nu als volgt samengevat worden. 1. Alle ontworpen en in aanbouw zijnde groote schepen worden geschrapt, benevens een aantal in dienst zijnde schepen van zekeren ouderdom. 2. Groote schepen mogen na 20 jaar dienst door nieuwe ver vangen worden, doch niet door schepen van 35.000 ton water verplaatsing en meer. Voor de kleinere vaartuigen werd eveneens een leeftijdsgrens voorgesteld, n. 1. voor flotieljeleiders, jagers en onderzeebooten 12 en voor vliegtuigschepen 20 jaar. 3. Gedurende de eerstkomende 10 jaar worden geen nieuwe schepen gebouwd. Onder groote schepen te verstaan slagschepen en slagkruisers van het dreadnought- en superdreadnoughttype. 7

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1922 | | pagina 7