zeeoorlog besproken en geregeld kan worden, In aansluiting
hiermede betoogde Admiraal Debon, dat de onderzeebooten in
den oorlog haar beteekenis als aanvalsmiddel van oorlogsschepen
en voor de kustverdediging bewezen hadden; volgens hem kon de
conferentie redelijkerwijze tot geenerlei beperking van de onder
zeevlooten besluiten Deed zij het toch, dan was het volstrekte
minimum 90.000 ton, alzoo evenveel als Amerika voor zich zelf en
voor het Britsche Rijk voorgesteld had. Voor Groot-Britanje was
dit voorstel natuurlijk onaannemelijk: wel zouden de Fransche en
Britsche onderzeevlooten dan gelijk zijn, maar van de Britsche
onderzeeërs zouden natuurlijk vele in de verschillende onderdeelen
van het uitgestrekte Britsche Rijk gedetacheerd zijn, terwijl
Frankrijk in staat is zijn onderzeeërs in korten tijd in het Kanaal
samen te trekken.
Amerika trachtte toen te bemiddelen door voor te stellen de
Amerikaansche en de Britsche onderzeevlooten van 90.000 tot
60.000 ton terug te brengen, terwijl Frankrijk, Italië en Japan
zouden komen op rond 42.000, 22.000 en 32.000 ton.
De Britsche delegatie verklaarde in te stemmen met het nieuwe
Amerikaansche voorstel, doch Italië verlangde minstens 32.000
ton en Japan verklaarde reeds zulke groote offers bij de beperking
zijner slagvloot gebracht te hebben, dat het met niet minder dan
54.000 ton onderzeebooten genoegen nemen kon. Sarraut ver
klaarde niet te kunnen antwoorden, doch instructies van zijn
regeering te moeten afwachten.
De gevraagde instructies kwamen en toen bleek, dat Frankrijk
bij het toestemmen in een waterverplaatsing van 175.000 ton voor
zijn slagvloot en in een verhouding hiervan tot die der Ameri
kaansche en Britsche slagvlooten als van 1,7 5 het recht verkre
gen had om in 1927 te beginnen met den aanbouw van nieuwe
groote schepen ter vervanging van twintigjarige. Het voornaamste
was echter, dat de Fransche Regeering het onmogelijk oordeelde
om voor de onderzeevloot minder dan 90.000 en voor het overige
kleine materiëel minder dan 330.000 ton aan te nemen; de
Rriand antwoordde o. a„ dat het Frankrijk onmogelijk was voor wat
hij verdedigingsschepen noemde, t. w. kruisers, torpedobooten en
onderzeebooten, beperkingen te aanvaarden als die, welke het voor
de groote schepen heeft aanvaard. Hij geloofde niet, dat op het pro
gramma der conferentie stond aan Frankrijk met zijn lange kustlijn de
middelen tot bescherming van zijn overzeesche verbindingen en tot
waarborging van zijn veiligheid te onthouden. Natuurlijk dacht Briand
hierbij ook aan het overvoeren van koloniale troepen naar Frankrijk
om het moederlandsche leger te versterken.
Later wees Debon nog eens op de uitgebreide maatregelen, welke
de bondgenooten gedurende den oorlog gedwongen waren te nemen
tegen de Duitsche onderzeeërs, dat Duitschland zijn vloot intact hield,
dank zij zijn onderzeebooten, welke de nadering van de Duitsche mij
nenvelden zoo gevaarlijk maakten.
10