Een bepaling die n.m.tn. wel tot discussie aanleiding kan
geven is de navolgende:
„Voorbereidingen moeten worden getroffen om den vijand snel
te kunnen stuiten, omdat een beweeglijk en actief verdediger soms
tot den aanval besluit op het oogenblik, waarop de voorste
af dn. van den aanvaller verschijnen."
Hoe beweeglijk en actief een verdediger ook moge zijn, hij
kan n. m. m. in het verschijnen van de voorste afdn geen aan
leiding vinden om tot den aanval over te gaan
De stelling wordt toch als regel ingenomen met het doel om
van het verdedigend vermogen partij te trekken en eerst wan-
neer de aanvaller door den aanval op de stelling belangrijk
aan krachten heeft ingeboet, zal de verdediger tot den tegenaan
val overgaan.
Bovendien is het doel van een tegenaanval den aanvaller dus
danig te schokken, dat zijn aanval mislukt, maar daarvoor is als
regel noodig, dat de beslissende stoot van den verdediger den
hoofdaanval treft.
In dit verband moge ik er nog op wijzen, dat het richten van
den tegenaanval tegen 's vijands hoofdaanval door sommigen
wordt afgekeurd, omdat hierdoor het initiatief zou worden prijs
gegeven en het terrein, dat zich beter voor een tegenaanval
leent niet zou kunnen worden benut. Ik geloof niet dat deze
redeneering juist is.
Erkend wordt, dat verrassing bij een tegenaanval van zeer
veel belang is en dat het moeilijker zal zijn een tegenaanval
verrassend tegen 's vijands hoofdaanval, waar hij wordt verwacht,
uit te voeren dan tegen een nevenaanval. Maar het doel, dat
een tegenaanval beoogt, wordt slechts bereikt, wanneer hij slaagt
tegenover 's vijands hoofdmacht, niet wanneer hij tegenover
nevenafdeelingen succes heeft.
Wat deert den aanvaller dat nevensucces van den vijand,
wanneer hij door den geslaagden hoofdaanval de stelling heeft
genomen?
Wil men den vijand slaan, dan werpe men zich op 's vijands
hoofdkrachten.
In het Jap. voorschrift wordt bij de behandeling van den
aanval op eene stelling geen rekening gehouden met op groote
afstanden te verwachten vuur.
Hierbij wil ik wijzen op de meer genoemde studie (I. M. T. Aug. '21),
die als v o o r b e e 1 d is bedoeld en waar van de mijnsinziens abnor
male veronderstelling wordt uitgegaan, dat de voorhoede van blauw
over een breed front op 400 800 M. tegenover de hoofdstelling van
den vijand tot staan is gebracht, terwijl de hoofdmacht van de bl.
Divisie zich op 10 K. M. afstand bevindt. De Div.-Cdt. rekent er dan
ook op dat de voorste afdn van de hoofdmacht eerst 4 uur later in
de lijn van de voorhoede zullen kunnen ingrijpen. De daar geboden kans
zou de Japansche verdediging zich vermoedelijk niet laten ontglippen.
47