58 „De voorstellen van den heer G. zijn naar hun aard in twee groepen te splitsen a. die welke ten doel hebben verbetering te brengen in de ongunstige promotiekansen van eenige categoriëen offn, o.a van de inf., zoomede het opheffen van de nadeelige gevolgen daarvan op maatschappelijk en ma terieel gebied, b. die welke ten doel hebben de vluggere promotie bij wapens, waarbij men in gunstiger omstandigheden verkeert, kunstmatig tegen te houden. De voorstellen ad a verdienen ongetwijfeld algemeene instemming. Tegen de voorstellen sub b heb ik echter overwegende bezwaren, en al acht S. wellicht ook deze ,,van denkbeeldigen aard" zoo schroom ik toch niet openlijk te verklaren, dat het mij ernstig tegen de borst stuit, een kameraad van een ander wapen een voordeel te misgunnen, omdat het voor mij zelf onbereikbaar zou zijn''. Naar S's meening kan er geen bezwaar tegen zijn om offn, die officieel „geschiktheid voor den hoogeren rang" hebben, ook te bevorderen, indien er een vacature is. Zuiver taalkundig geredeneerd heeft S. gelijk, maar o. i. wil die geschiktheid op papier niet altijd zeggen, dat het wenschelijk zou zijn hen re ds dadelijk te bevorderen. Reeds binnen 3 jaar, en liefst eerder, moet een kapt. worden beoordeeld en kan dus geschiktheid krijgen voor majoor. Zou S. zulk een kapitein na slechts 1 of 2 jaren als zoo danig te hebben gediend, promotie willen laten maken? Nog erger: mij zijn van vroeger gevallen bekend van luitenants, nog geen half jaar eerste, die van een allesbehalve gemakkelijk Chef (Overste) „geschikt" kregen hetgeen, o, zeldzaamheid in het quadraat voor die tijden door den Inspec teur werd gehandhaafd. Zou het nu wenschelijk geweest zijn deze broekjes, die blijkbaar geacht werden van een goed soort te zijn, bij vacature tot kapitein te bevorderen? Immers neen. Uit het Vereenigingsnieuws vermelden we vooreerst het kante antwoord van het H. B- aan de Departementale Commissie nopens beperking van den duurtetoeslag, dat door de dagbladpers reeds bekend werd gesteld. Verder treffen we op blz. 87 aan: „De afdeeling Meester heeft aangetoond, dat de wijze, waarop de verre kening van het verhoogd tractement over Jan. Feb. en Maart 1920 heeft plaats gehad, niet overeenkomt met de bewoordigingen van het des betreffende G. B. Het is aan het H. B. bekend, dat een hoofdofficier bereids op dezelfde gronden een request indiende. Het antwoord op dit request zal worden afgewacht; daarna zal hetH. B. zijn standpunt ten aanzien van een ev- actie bepalen." en op blz. 94 „De afdeeling Tjimahi brengt ter kennisse, dat het ter oore gekomen is, dat in Holland op het Dep. van' Koloniën meerdere personen voor den dienst bij het N, I. Leger worden aangenomen op voorspiegelingen, die in strijd zijn met de werkelijkheid en verzoekt daarom het Hoofdbestuur, stappen bij de Vertegenwoordiging in Ned. te doen en deze op te dragen te trachten aan dit kwaad een einde te maken." Terwijl verder nog de aandacht wordt gevestigd op het artikel „Georga niseerd Overleg" omtrent welk onderwerp belangwekkende beschouwingen worden geleverd. O. i. is er vooropgesteld een krachtige Regeering, die ondanks alle overleg de eindbeslissing geheel aan zich houdt en niet uit angst concessies doet, niets tegen, maar alles vóór te zeggen. Zeer terecht zegt S. i „Niet alleen voor de onmiddellijk belanghebbenden, ook voor de Regee ring zelve moet het van groote waarde zijn met de redelijke verlangens der belanghebbenden rekening te kunnen houden. Overleg zal verscherping der tegenstellingen voorkomen en moeten leiden tot wederzijds begrijpen en waardeeren."

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1922 | | pagina 58