53 De heer F. Treffers levert een verslag van een vergadering van de Afd. DEN HAAG v. d. Vereeniging v. Offn v. d. Ned. Landmacht waarin de heer DE MURALT als spreker over de Ned. Legerorganisatie optrad. Schr zegt: „Het onderwerp moge voor den Indischen Officier weinig aantrekkelijk zijn, nuttig is het m. i wel een oogenbhk zijn aandacht te vestigen op het politiek gedoe en de gevolgen ervan. Want dat is ons voorland! Het zit onafscheidelijk of bijna onafscheidelijk vast aan de militie." Weinig aantrekkelijk is het zeker! Hiermede vermeenen we, wat dit art. aangaat, te kunnen volstaan, behoudens nog één aanhaling: „Te veel wordt van militaire zijde aan de politieke eischen tegemoet gekomen, te weinig wordt front gemaakt tegen de vele ontoelaatbare eischen, die telken jare in klemmender mate ons leger drukken. De oorlogsbegrooting is de dankbaarste prooi der bezuinigin^swellustelingen, die schrappen en schrappen, al zouden zij den ergsten chaos verwekken". Kapt. Tabbers geeft opmerkingen „Naar aanleiding van de Interrupties op Verpl. gebied". De Heer Tabbers wil meer vleesch verstrekken met bevoegdheid 10% in te houden. De Redactie teekent tz. aan, dat de nieuwe voedingsleer eer streeft naar vermindering dan naar vermeerdering der vleeschvoeding. S. wijst verder op p. 252 V. V. en op het daarbedoelde „falen" bij manoeuvres. Hij vermeent, dat alsdan meestal de bevelvoerende de bedoelde niet durft op te volgen. Over dat „meestal nier durven" zijn we het wel eens; toch vermeenen we, dat men daarbij weer, als veelal, bang is zijn vingers aan koud water (of aan inkt) te verbranden, we nemen vooralsnog niei aan, dat een bevelvoerende, het voorschrift opvolgende, ooit zou „te betalen" hebben. Toepassing in zoo'n geval van art. 257 (2) V. V. acht S. en wij met hem verkeerd. Hij zegt tz.: „M. i. toch mag het noodrantsoen eerst in geval van nood, d. i. indien op geen.andere wijze voldoende voedsel te krijgen is, worden aangesproken',, S. doet verder een aanval op het Verpl. Voorschrift (niet ten onrechte) en attakeert het aangeven van verschillende rations voor de verschillende landaarden, op welke onnoodige gecompliceerdheid, die toch te velde niet kan worden doorgevoerd, ook wij meermalen wezen. Hij hoopt, dat de commissie, ter vereenvoudiging van de Adm., ook die verpleging in oorlogstijd onder handen zal nemen. Dit ligt ver buiten de taak van de vermoedelijk bedoelde commissie (maatregelen te beramen om te geraken tot vereenvoudiging van de kan- toorarbeid bij het Leeer in zijn vollen omvang), wat maar gelukkig is ook. Die verpleging MOET ter hand worden genomen en zulks zal ook wel geschieden, maar een goed resultaat is alleen te verwachten als gelijk we voren reeds aangaven dit bij den Gen. Staf geschiedt, mits daaraan een Int. officier die onder de uitsluitende bevelen komt van het Hoofd v. d. Gen. Staf wordt toegevoegd. Intendant schrijft een artikeltje n. a. van „Officiersrijpaarden enz." uit het 1. M. T. en betoogt, dat de intendanten hun paard moeten behouden. Sch. merkt o. m. op „Nog een derde argument treffen wij aan, dat de redactie van het 1. M. T.afgaande op het feit dat zij die passage vet doet drukken, van zeer overtuigende kracht schijnt te vinden n. 1. dat een groot aantal officiers paarden weinig of nooit door hun heer wordt bereden. Maar, indien dit al niet lichtelijk overdreven is, dan zijn er toch zeker tal van oorzaken voor aantevoeren onafhankelijk van den wil der betrok kenen. Bovendien doet dit zich onder alle categoriën van bereden officieren voor." Jammer, dat S. bedoelde oorzaken niet vermeldt. Wellicht kunnen ze gemakkelijk worden weggenomen, maar daarvoor is kennis van de kwaal nu eenmaal noodzakelijk.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1922 | | pagina 53