De verpleging is op economische wijze geschied als het paard
gedurende een groot aantal jaren voor den dienst geschikt is
geweest. Dit nu zal moeilijk kunnen worden ontkend, dat de
verplegingstoestand van verreweg de meeste off.-paarden bij
stukken beter is dan die van de troepenpaarden. Het zou te
veel plaats vragen om de oorzaken daarvan hier op te sommen,
evenals die van het verschijnsel, dat als regel de off.-paarden
in beteren dressuurtoestand verkeeren.
Schijnbaar kost het off.-paard per maand meer aan onderhoud dan
het troepenpaard. Indien men echter een commerciëele boekhouding
zou kunnen aanhouden, dan zou blijken, dat het off.-paard door
langeren diensttijd goedkooper is. Het is bovendien altijd beter
geschikt voor zijn dienst.
DAAROM MOETEN IN BEGINSEL DE PAARDEN ZOOVEEL
AfOGELlJK BIJ OFFICIEREN IN VERPLEGING EN OEFENING
WORDEN GEGEVEN.
Zooveel mogelijk, want de voordeelen van deze wijze van ver
plegen houden op, als de paarden in handen vallen van personen,
die niet den lust hebben ze te rijden, die de paarden met den
oppasser uitzenden om te grazen, die niet het volle ration haver
verstrekken, omdat dit te groot is in verband met het gebrek
aan beweging, die dus de paarden laten vergaan. Dat zulke
personen verplicht worden om paarden te houden is niet in het
belang van den lande. Wel zou men kunnen aanvoeren, dat de
hierbedoelden in het belang van den dienst ook goed bereden
moeten zijn, dus dat het plicht is van de chefs toe te zien, dat
die onder hen gestelden zich en hunne paarden behoorlijk oefe
nen en verplegen, maar we weten allen wel, dat buiten de bereden
wapens daar nagenoeg niets van terecht komt. Wellicht zou
verbetering hierin kunnen worden verkregen door aan de Inspecteurs
van de Wapens, die paarden aan officieren hebben afgestaan,
den plicht op te leggen toezicht te houden op den toestand,
waarin die paarden worden gehouden. Veel is echter van dezen
maatregel niet te verwachten.
Daarom niet de verplichting opleggen om paarden te houden,
doch het recht daartoe geven. Wie van zijn recht geen gebruik
maakt en zijn geoefendheid verliest, zal de gevolgen daarvan te
zijner tijd ondervinden. Het Land behoeft niet bovendien het
nadeel te lijden van de verknoeide paarden en de weggegooide
fouragegelden.
De economie zal er ook toe leiden om voor officieren bestemde
paarden, die nog niet aan offn rechthebbenden zijn verstrekt af
te staan aan offn. die den lust en de bekwaamheid hebben om
meer dan een paard te rijden. Ik denk daarbij in de eerste
plaats aan degenen, die door liefde en aanleg voor de rij- en
africhtingskunst en door hoogere opleiding de aangewezen per
sonen zijn om een leidende rol te spemn bij het onderricht in
de rijkunst en de africhting van jonge paarden. Zij moeten in
49