68
13. ORGAAN N. I. O. V. No. 4.
De meest belangrijke bijdrage uit deze aflevering is o. i. wel het Verslag
van het besprokene in zake de „Voorstellen tot herziening van het Regle
ment voor het Wed.- en Weezenfonds der Eur. officieren van het N. I.
Legeer op de vergadering van de Afdeeling 's Gravenhage van de N. I
O. V. op Vrijdag 3 Maart 1922.
Gelijk wellicht bekend, werden de Majoors Winter en de Wit aan de
Commissarissen van het W. en W. fonds toegevoegd, teneinde gezamenlijk
en in overleg met de Directie der Pensioenfondsen voorstellen te doen tot
herziening van het Reglement van bedoeld fonds en tot verbetering van
den geldelijken toestand. s
Laatstgenoemde majoor deelde nu ter vergadering een en ander over
het fonds mede en begon met de voorgeschiedenis en brengt daarbij in
herinnering, dat door het H- B. in Juli 1919 een verzoek is gericht aan H M
de Koning n, om, met handhaving van den bestaanden kameraadschappelij'ken
grondslag, het reglement van het W. en W.-fonds te doen herzien indien
zin, dat onder meer:
le. wordt gebroken met den toestand waarbij deelgenooten zonder deel-
gerechtigde betrekkingen, aan hunne verplichting tot bijdrage aan het fonds
nimmer rechten hoegenaamd kunnen ontleenen
2e. de verplichting wordt vastgelegd om telkenmale, dat de inkomsten
van het fonds vermeerderen (tractements- en pensioensverbeteringen), zoo
spoedig als doenlijk is, te overwegen in hoeverre de bedragen der uit dat
fonds uit te keeren pensioenen en onderstanden kunnen worden verhoogd
3e. de deelgenooten van het fonds medezeggenschap verkrijgen in het
beheer daarvan.
Uit de mededeelingen van den heer de Wit blijkt, dat in N I. wel
wat voorbarig getwijfeld is aan het deskundig wetenschappelijk beheer
van het fonds, en aan de goede behartiging onzer belangen. Integen
deel houden de Hr. Winter en inleider zich overtuigd, dat beheer
zoowel als toezicht zich in goede handen bevinden.
Verder, hoe de militairen in den loop der tijden ook op dit gebied
bij de burgerambtenaren werden ten achter gesteld.
„Toch waren onze weduwen-pensioenen geheel verouderd en eischten
zij dringend herziening. Zij dateerden n 1. van het jaar 1859, uit een
tijd dus, toen het geld heel wat meer waard was dan tegenwoordig
en zelfs in het 20 tal aan den oorlog voorafgaande jaren.
In al die jaren waren de traktementen en pensioenen, dus ook de
bijdragen der deelgenooten, belangrijk gestegen, met het gevolg dat
de oorspronkelijke verhouding tusschen het pensioen van een officier
en dat zijner weduwe, n.l. =4 :3 (Kapt. pensioen f 1200—, wed. pens.
f 900.geheel verloren ging.
In dienzelfden tijd stegen de weduwen-pensioenen der burger-ambte
naren als het ware automatisch, daar zij verband hielden met het
laatstgenoten traktement in actieven dienst. Terwijl het pensioen van
een assistent-residentsweduwe 40 jaren geleden f 1152— bedroeg
bedraagt het thans f 1920—40 f 2688—, daarentegen dat van'
een kapiteinsweduwe slechts f 1000—+40 f 1400—- het eerste
is dus in die jaren met 133 het laatste met 55 vooruitgegaan."
En ook, dat de deelgenooten gemiddeld bijna 8 van hunne inkomsten
in het fonds stortten en de actief dienende officieren in 1Ö17 zelfs 9.8%
dus ongehoord hooge bijdragen bij even ongehoord lage uitkeeringen.
Genoemde Hoofdoffn. stellen zich dan ook op het standpunt:
le. dat verhooging der uitkeeringen een gebiedende eisch was, in
verband met den nood waarin zeer vele weduwen verkeerden