70
allerminst een reden om de weduwenpensioenen naar den rang af te
meten. Bovendien is zulks in strijd met het kameraadschappelijk karakter
en dus inconsequent. Dit geldt uiteraard ook voor ten 4e. Verder is wel
licht het gestelde ad 2e minder juist, nu vrijwel iedereen Hoofdofficier
wordt. Ook het gestelde ad 3e is o. i. aanvechtbaar; men denke aan ion«e
vrouwtjes met een paar nog zeer kleine kinderen
Wij hebben al meermalen ons standpunt nopens de Wed.-pensioenen
uiteen gezet en vermeenen tz. te mogen verwijzen naar l.M. T No 2 van
dit jaar, blz. 65 en l.M. T. No. 9 van 1921. blz. 38.
Op blz. 162 vindt de lezer de door de Commissie voorgestelde pensioen-
schaal voor de weduwen en de voorgestelde onderstanden voor de weezen
terwijl we daar ook aantreffen:
De meerderheid der Comm. achtte het voorts gewenscht de bepaling
dat weduwen bij hertrouwen aanspraak behouden op de helft van de
door haar genoten wordende uitkeering te doen vervallen. Al moge
het waar zijn, dat sedert het in het leven roepen van die bepaling
meer tweede huwelijken gesloten worden dan vroeger, en dat het
nadeel van de uitkeering daardoor weer gedeeltelijk wordt goedge
maakt, in de meeste gevallen bestaat voor een dusdanige uitkeering
geer,^noodzakelijkheid, daar over het algemeen de man gaarne den
plicht aanvaardt geheel in het onderhoud zijner vrouw te voorzien.
Hoewel zich natuurlijk gevallen kunnen voordoen waarin behoud van
het halve pensioen voor de weduwe zeer gewenscht is weegt dit
voordeel niet op tegen het nadeel, dat zeer vele weduwen een uitkeerin0-
van het fonds zouden genieten zonder daaraan bepaald behoefte te
hebben.
Hiermede kan slechts worden ingestemd; gelijk bekend, is de Regeering
hier echter niet op ingegaan.
We vernemen verder: Overigens bleek in de Comm. volle overeen
stemming te heerschen omtrent het beginsel, dat in het vervolg aan de
contributieheffing ten g ondslag zou behooren te liggen, n. 1., dat van de
deelgenooten geen hoogere bijdragen gevorderd mogen worden, dan in
verband met de lasten, welke zij zelf aan het fonds opleggen, noodzakelijk
IS. Zindelijk diende een eind te komen aan den wantoestand, die zoon lanqe
reeks van jaren heeft bestaan, dat een ruim dubbelzoo hooge contributie ge-
heven wordt, tot dekking van een vroeger, buiten schuld der deelgenooten
ontstaan tekort.
In verband met de belangrijke traktements- en pensioenverhoogingen
der laatste jaren was het te voorzien, dat de bijdragen der deelgenooten
niettegenstaande de verhooging der uitkeeringen aan weduwen en wee-
zen bij toepassing van bovenstaand beginsel verlaagd zouden kunnen
worden. De Directie deed zulks door wiskundigen onder haar personeel
onderzoeken, terwijl als uitgangspunt voor die berekeningen werd
genomen, dat.
lo. de door de gep. off. en door ongehuwden of weduwnaars zonder
kinderen te betalen gewone contributie zoo mogelijk moest worden
teruggebracht tot 3%-
2o. de huwelijkscontributie in hoofdsom voor alle deelgenooten
f 1000. zou bedragen.
3°. de buitengewone contributie bij vermeerdering van de maandelijk-
sche bezoldiging, niet meer twee doch nog slechts éénmaal het verschil
zal bedragen.
Al deze in de comm. geuite wenschen bleken niet alleen voor ver
wezenlijking vatbaar, maar de berekeningen toonden zelfs aan, dat de
gewone contributie der off. nog van zes tot vijf procent verminderd kon
worden, zoodat dienovereenkomstig aan den Minister werd voorgesteld.
Aan het slot geeft het verslag eenigen uitleg over het voorbrengen van
de nieuwe voorstellen bij den Volksraad (welke der Regeering in overwe-