73 Voorts het Hoofdbestuur te verzoeken dit onderwerp ter bespreking op de agenda van de jaarlijksche Alg. Vergadering van 19/20 April te plaa sen en de kameraden op te wekken lid van die Vereeniging te worden. Waar de tractementen thans zooveel verbeterd zijn, kan het geen bezwaar geacht worden eene kleine maandelijksche contributie voor dat fonds te offeren. O. i. kan met deze opwekking een goed werk worden verricht. D.B. 14. DE N. I. VERLOFSOFFICIER No. 4. Vooraan een herdenking van 1 April 1572, het eigenlijke begin van de „Victorie". Verder vallen te noemen: een brief uit Tapanoeli, het korte opstel: „Ridder, Dood en Duivel" en het artikel „In Beraad", waaraan toegevoegd een advies over de verdere gedragslijn der Vereeniging. De adviseur beveelt het volgende aan om de waarde van h t instituut der reserve te verhoogen, waarmede geheel kan worden ingestemd: Aan het D. v. O. worde een bureau opgericht, belast met de regeling en werk zaamheden verbonden aan het instituut van het Reserve-Kader. Dit op de volgende gronden: „Zoodra de Verlofsofficier aan zijne verplichting tot opkomst onder de wapenen voor den tijd van 2 tot 4 weken - heeft voldaan, keert hij weder naar huis terug en dan heeft hij de overige 48 weken van het jaar geen contact meer met het Leger. Van bestudeering der reglementen, bijwerking der wijzigingsbladen, het op de hoogte blijven van de belangrijkste veranderingen en verbeteringen, komt in die verlof periode nagenoeg niets terecht. De eertijds opgedane reglementenkennis wordt niet bijgehouden en nadert zoo langzamerhand de grens van het minimale. In het gunstigste geval wordt die kennis kort voor een nieuwe opkomst nog eens even „opgefrischt" en deze „opfrissching" bepaalt zich dan nog maar tot de meest noodzakelijke reglementen- Ik spreek nog niet van de mil. wet. periodieken waarin dikwijls onderwerpen van algemeenen aard behandeld worden, waarvan elke off. op de hoogte behoort te zijn en te b 1 ij v e n. Deze verwaarloozing is in hoofdzaak een gevolg van het „aan zijn verder lot overlaten" van den Verlofsof. na ommekomst van zijn verplichten jaarlijkschen mil. dienst. De verlofsoff. heeft leiding noodig, welke leiding in de eerste plaats behoort uit te gaan van het Legerbestuur. Ook gedurende zijn „groot verlof" moet de belangstelling opgewekt en levendig gehouden worden voor mil. aangelegenheden. Die opwekking behoort eveneens uit te gaan van het Legerbestuur. Daartoe acht ik noodig de instelling van bovenbedoeld bureau. Het beschikt over de gegevens van alle Verlofsoff. Door dit bureau worden den betrokkenen toegezonden alle wijzigingsbladen, alle daarvoor in aanmerking komende Orders, enz., enz., in een woord alles wat in den ruimsten zin van belang is voor den Verlofsoff. Bij zijn komst onder de wapenen kan (en zal) dan ook geëischt (kunnen) worden, dat zijn reglementen bijgewerkt zijn, zijn uitusting compleet is, enz- Verder wekt dit bureau op tot deelneming aan te houden tactische oefeningen op de kaart in of nabij het garnizoen, waartoe de betrokkene behoort, tot deelneming aan Br- en/of groote Legermanoeuvres, bijwonen van lezingen van mil. wet. aard, het volgen van rijcursussen, enz. De garnizoensbibliotheken dienen eveneens opengesteld te zijn voor den Ver lofsoff. Voor het verkrijgen van inlichtingen moet de Verlofsoff. zich tot genoemden Adviseur kunnen wenden. Ik stel hierbij op den voorgrond, dat niet terstond groote resultaten na de uitvoering v*n dit plan mogen verwacht worden, doch waar van de zijde van het Legerbestuur daadwerkelijk contact gehouden zal worden met de Verlofsoffn., zal ook van de zijde van laatstgenoemden de daad van het

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1922 | | pagina 73