dienst in het aangewezen gebied. Ik erken echter, dat deze
woordenkeuze aanleiding kan geven tot misverstand en als zoo
danig is zij minder gelukkig gekozen. Ter verduidelijking voeg
ik er thans aan toe, dat de verhouding van den werkkring van
den D. E. V. tot dien van den E. i. ongeveer dezelfde is, als
die van den strateeg tot den tacticus
Ook wat betreft de Regelingsafdeeling is mijne uiteenzetting
blijkbaar aan duidelijkheid te kort geschoten. In mijn tweede
naschrift is op een en ander meer de nadruk gelegd. Daaruit
blijkt, dat wanneer meerdere etappenlijnen van de R. A. uitgaan
er zeer zeker geen aanleiding bestaat om deze afdeeling onder
een der E. I.'s te plaatsen. Ik vestig er nog even de aandacht
op, dat de werkkring van den etappendienst, aansluit op dien
van de R. A. De etappenlijn begint dus steeds op de R. A.,
onverschillig welk soort vervoer wordt toegepast en over hoe
veel verbindingen beschikt wordt. Het spoorwegvervoer is ook
etappendienst! Blijkt het noodig, op de etappenlijn een orgaan
vooruit te schuiven, dat daar als regelaar optreedt, (zie Dec.-afl.
bladz. 26) dan wordt dit orgaan natuurlijk onder den E. I. gesteld.
Eén enkele bemerking van den majoor de Wit, n. 1. dat op
Java in oorlogstijd het legerbelang in verplegingsaangelegenheden
te scheiden zou zijn van het algemeen belang, meen ik ten slotte
ernstig te moeten bestrijden. Deze aangelegenheden vormen juist
op een isoleerbaar overbevolkt eiland als Java een onverbreek
baar geheel. De oplossing van het daardoor ontstane vraagstuk
mag natuurlijk niet gezocht worden in gelijke behandeling van
allen. De slagvaardigheid van het leger is ten nauwste verbon
den met de wijze, waarop het verpleegd wordt. Die verpleging
zal dus steeds aan bepaalde eischen moeten voldoen. In verband
daarmede zal echter de voedselvoorziening voor de ge h e e 1 e be
volking zoo goed mogelijk moeten worden geregeld. Daarbij
zal het kunnen voorkomen, dat bepaalde voorraden in bepaalde
streken niet door de daar aanwezige troepen mogen worden
gebruikt, wanneer dit door den algemeenen leider van de voed
selvoorziening niet gewenscht geacht wordt. Er kunnen zich
namelijk gevallen voordoen, dat wanneer de troepen bepaalde
landstreken verlaten, er naar die streken geen regelmatige aan
voer kan plaats hebben, hetzij omdat de vervoersmiddelen op
andere plaatsen noodig zijn, hetzij, dat het uit een militair oog
punt noodzakelijk geacht wordt, na het vertrek der troepen,
bepaalde verbindingen onbruikbaar te maken. In dat geval moe
ten de in die landstreken verblijvende troepen, niettegenstaande
de daar aanwezige voorraden, verpleegd worden door middel
van .aanvoer van achteren".
De majoor de Wit vreest, dat de gegevens niet betrouwbaar
zullen blijken te zijn. Bij den tegenwoordigen toestand is dit
ongetwijfeld volkomen waar.
59