Ook de schutter kan bij den aanval bepalen, hoe lang hij
het vuur kan voortzetten. Hij plaatst daartoe, zonder de
richting van den mitr., die op het doel gericht is, te ver
anderen, de vizierschuif 300 M. hooger en gaat vervolgens
na, over keep en korrel welk terreingedeelte hij ziet. Heeft
de eigen inf. dit bereikt, dan moet hij zijn vuur staken of
naar voren verleggen, door met een vizier, dat 500 M. hoo
ger is dan het oorspronkelijke, op het doel te richten
en daarmede afsluitingsvuur af te geven achter het doel,
totdat de eigen inf. dat doel heeft bereikt,
ad 2e. Het vaststellen van het vizier, waarmede op het hulpricht
punt moet worden gericht, gebeurt als volgt: Afstand tot
het doel opmeten, richtplaat op 0,50 M. van het rechter
oog houden, zoodanig, dat de streep voor den gemeten
afstand overeenstemt met het doel. Daarna aflezen, welke streep
samenvalt met het hulprichtpunt; de afstand welke bij deze
streep behoort, geeft het vizier aan, waarmee op het hulp
richtpunt moet worden gericht.
Het bepalen van de breedte van een doel, als de afstand opgemeten
en dus bekend is. Op de achterzijde van de richtplaat is een
verdeeling in m. M. aangebracht. Wordt de richtplaat op 0,50 M.
van het rechter-oog gebracht, dan is elke m. M. in deze ver
houding 2 duizendste (2 °/00). Is dus bijv. de afstand tot een
doel opgemeten 800 M., en metende met de richtplaat beslaat
de doelbreedte 10 m. M. 20 °/00, dan is dat doel breed20 X het
aantal duizendtallen van den afstand (dat is hier 0,8), dus 20 X
0,8M. 16M.
Omgekeerd kunnen we als de breedte gegeven is (bijv. de
afstand tusschen 2 opvolgende telegraafpalen langs een spoorbaan
is 50 M) den afstand tot het doel bepalen, door de doelbreedte
af te passen op de m. M. - verdeeling van de richtplaat. Wordt
nu afgelezen: 100 m. M. 200°/00 en de doelbreedte was bekend
als te zijn 100 M., dan is dus de afstand tot het doel ^QQ 100M.=
5 X 100 M. 500 M.
Uit het bovenstaande volgt ook, dat de hoogte van bepaalde
voorwerpen op dezelfde wijze opgemeten kan worden, als de
afstand bekend is en omgekeerd.
Een der grondslagen der schietmethode is de bepaling van
den afstand door meting. Afstandschatting heeft nooit voldaan.
Het vragen van den afstand aan bijv. reeds in stelling liggende
inf. zal in veel gevallen weinig waarde hebben, want de ervaring
leert, le. dat de mitrs. van uit dezelfde opstelling en op het
zelfde doel vurende als die inf., meestal een ander vizier zullen
noodig hebben, omdat de ballistische eigenschappen nu eenmaal
niet precies die van het geweer zijn, en 2e. omdat de mitrs hun
6