uitgewerkt voorstel tot invoering van G- O. voor het Leger aan de afdee-
lingen ter nadere beoordeeling voor te leggen.
Wat betreft punt i was men te Weltevreden en te Bandoeng op de Alg.
Vergadering van meening, dat de eerste vraag bevestigend moest worden
beantwoord.
O.i. is het niet uitgesloten, dat de toekomst zal voeren tot uitbreiding van
het georganiseerd overleg, zoodat ook andere zaken dan „maatschappelijke
officiersbelangen" daaronder zullen vallen. Mits de beslissing, niet alleen
in theoiie, maar ook de facto, bij de Regeering blijft, zien we hierin
geen groot bezwaar, in vele gevallen zelfs voordeel voor het Leger.
Een ander onderwerp vormde het Reisreglement, waartegen men
en terecht actie wil voeren. Aangevoerd werd o. m., dat een officier
ongeacht zijn bezoldiging steeds in de 1ste klasse spoor behoort te reizen.
Daaruit vloeit dus voort, dat dit dus ook bij particuliere reizen noodig
wordt geoordeeld.
Aangedrongen werd op gelijkstelling van daggelden bij overplaatsings- en
coinmissiereizen en op hooger daggeld voor kinderen boven de 10 jaar.
Met een en ander kan o. i. slechts worden ingestemd.
Raadselachtig blijft ook nog het feit, dat op een dienstreis van een
Inspecteur met zijn adjudant waarbij voor beiden de kosten gelijk zijn
de adjudant minder ontvangt dan zijn chef, die toch overigens beter een
schadepostje kan velen dan hij.
Er is intusschen maar één bevredigende oplossing van de reisvergoedings-
quaestie en die hebben we een poosje gehad, nb: vergoeding van de ge
maakte kosten, met zooveel mogelijk overleggen van quilanties. De rekeningen
in te dienen langs de hiërarchieke chefs, die verplicht zijn nauwkeurig van
hun gevoelen te doen blijken, voor dit gevoelen uiteraard verantwoordelijk
zijn (en wórden gesteld) en gerechtigd (en verplicht) zijn ev. aftrek voor te
stellen (ook al zijn er quitanties). Ten slotte vrage men van tijd tot tijd
den eed op de juistheid der ingediende rekening en zulks niet alleen bij
ev. verdenking, maar ook willekeurig. Alsdan is de kans op geknoei uiterst
minimaal.
Zeer interessant is het verhandelde ter Alg. Vergadering over
„Het leger als vakschoo 1". De rede van den Heer Tismeer is eene
lezing en bestudeering alleszins waard. Ook de Overste SACHSE voerde
over dit onderwerp het woord en toonde zich voorstander van een soort
capitulantenstelsel, waaibij in het Leger de opleiding voor de begeerde
betrekking geschiedt.
Ook de ritmeester Thomson, die in Engeland omtrent vakopleiding het
een en ander zag, de kapitein Graaff en anderen voerden over dit onder
werp het woord.
Ten slotte vallen nog te noemen van de behandelde onderwerpen de
bespreking van het Overtochtsreglement en de periodieke bevordering van
offn. Bij laatstgenoemd onderwerp lezen we het volgende in het betoog
vap den Heer van de Kasteele
„3e. Tegenhouden van de promotie kan op zich zelf niets af doen aan
de bezwaren, die de Redacteur van het 1. M. T., blijkens de noten bij de
artikelen van dec heer Geidorp, oppert tegen het feit, dat te jonge officieren
in te verantwoordelijke betrekkingen worden geplaatst, integendeel het,
zij het geringe, meerdere prestige dat de hoogere rang onwillekeurig geeft,
valt dan ook nog weg! Het bedoelde bezwaar kan alleen worden verholpen
door beter verzekerde aanvulling. Dat hierbij de promotiekans een groote
rol speelt mag betwijfeld worden, als men nagaat, dat in 1918/19 het
jongste jaar Artillerie 19 en het jongste jaar Infanterie 17 cadets telden,
terwijl toch de promotie voor beiden gelijk en slecht, was!"
We vernpeeuen, dat, indien b. v- 11 jaar de/vaste termijn zou zijn,
waarna men kapitein wordt (geen dag eerder) en de verlofgangers i n de
(oordeelkundig samengestelde) formatie worden opgenomen, men geen
enkele comp. enz. door een luitenant behoeft te laten commandeeren (behalve
68