60 Het blijkt moeilijk, zoo niet onmogelijk, na te gaan, aan welke oorzaken te wijten is de onvoldoende animo voor den Indiscben Dienst. Uiteraard zijn daarbij vele imponderabilia, maar daarnaast toch ook wel oorzaken, die wel degelijk zijn aan te wijzen. Het verslag zegt o.m., volkomen terecht: ,,dat de positie van den arnbte- naar in Indië niet steeds in zoodanige mate bevrediging schenkt dat de Indische ambtenaar zelf door hun levend voorbeeld propagandisten zijn voor den Indischen dienst." Neen, alles behalve, we gelooven niet, dat er tegenwoordig vele ambte naren zijn, die een ander raden zullen in Indischen staatsdienst te treden. De heer B. zegt terzake nog: De commissie geeft aan de Regeering eenige zeer behartigingswaardige wenken door te zeggen dat soms wel de indruk wordt gewekt dat te weinig blijkt van hartelijke belangstelling in het lot van hare dienaren en dat waar de Regeering moet verlangen dat haar dienaren zich geheel te harer beschikking houden, zij ook moet zorg dragen dat deze met genoodzaakt zijn langs allerlei zijwegen (bijvoorbeeld een minder gewenscht gebruik van het bestaan van vakverenigingen) bevrediging te vinden voor al hetgeen noodig is voor een menschwaardig bestaan voor hen en hun gezin. Men wil thans door het verstrekken van inlichtingen (naar we hopen iuiste") in Nederland de toeloop trachten te vermeerderen. Zijn echter die inlichtingen juist, dan valt te vreezen, dat er met zoo heel velen zullen komen. We halen verder aan: Ten slotte wil men verbetering van de stemming van het Holl. publiek, waartoe aanraking ware te zoeken met verschillende vrouwenorganisaties en door het onderwijs ook te benutten voor meerdere belangstelling in de overzeesche gewesten. Detacheering en uitzending op kort verband zijn al mede eenige middelen, aanbevolen voor eene meer afdoende aanvulling van den Indischen Staatsdienst, terwijl verder de aandacht wordt gevestigd on het nemen van verschillende maatregelen betreffende de aanneming de uitrustingskosten, het wachtgeld, de verlofsbezoldiging, de nonactiyiteit (n. 1. afschaffing en m. i. terecht), het ontslag, het pensioen, kortom al die zaken welke even zoovelen mijlpalen zijn op den langen weg van in- en uitgang in den staatsdienst. Zelfs heeft ze voorgesteld om den diensttijd, aanspraak gevend op het. eerste buitenl. verlof tot 5 jaar te bekorten, terwiil ze behalve subsidiëering van internaten in Ned. voor lnd. kinderen ook voorstelt om studietoelagen aan kinderen van lnd. ambtenaren toe te kennen een zeer aantrekkelijk denkbeeld. Verder adviseert de comm. nog instelling van den Raad van Advies h. 1.1. voor de Personeelsvoorziening in N.-I. en de oprichting van een centraal bureau in Indie zelf. Betreffende de propaganda voor den mil. dienst deelt Schrijver mede, dat hiervoor personeel in de formatie van de Kol. Reserve is uitgetrokken, terwijl een officier de leiding der propaganda heeft We hopen, dat de propaganda het zich tot een plicht zal achten zich op de hoogte te ste len, en te blijven, van den werkelijke» toestand in Indië en voorts ieder laag bezoldigde ten ernstigste zal afraden gehuwd naar Indië te gaan Propaganda voor de officiersaanvulling schijnt nog steeds met te worden gemaakt. Kapt. Muring geeft eenige wenken, waarbij de Intendance-schoenen het moeten ontgelden en verder eenige opmerkingen. Schrijver vermeent, dat het kleedinggeld te hoog is en zou hierop dus bezuinigd kunnen worden. Eens zijn we het geheel met het volgende: „De bepaling, dat recruten eerst worden gekleed op de plaats hunn^r indeeling geeft aanleiding tot allerlei eigenaardige toestanden o. a. het als burger rondloopen in het kampement op de plaats hunner werving; het als burger met verlof gaan nadat zij zich hebben verbonden enz. Naar mijne meening ware het wenschelijk deze bepaling te herzien.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1922 | | pagina 60