62
heeft jammer genoeg velen in het Leger het besef doen verliezen, dat
zij dagelijks kunnen worden geroepen voor de vervulling van de op dat
leger als politie-leger rustende hoofd-taak.
Het is noodig dit besef bij officieren en onderofficieren opnieuw te
verlevendigen, niet speciaal door oefeningen tegen den I. V., maar door
aankweeken van zekere moreele eigenschappen, en vóór alles van liefde
en belangstelling voor land en volk; maar ook en niet minder van
het besef, dat de bestuurs-ambtenaar in zijn ressort de hoogste verantwoor
delijkheid draagt, welke erkenning heel veel zelfverloochening kan eischen
van den militair die in dat ressort zijn taak heeft te verrichten. Het is
noodig aanvoerders en onderaanvoerders in het Leger grondig in te
prenten, dat op hen de dure plicht rust om, met opzijzetting van alle
standsvooroordeel, er naar te streven om het Leger te laten voldoen aan zijn
eerste roeping nl. van politie-leger bij uitnemendheid, en dat zij met den
meesten ernst zich hebben voor te bereiden op de vervulling van dien plicht.
Aan den anderen kant is het even hard noodig, dat de bestuurs-ambtenaren
zich een juist denkbeeld vormen van hunne verhouding tot het politie-leger
en zekere neigingen, aan gezagsmenschen zoo eigen, weten te overwinnen."
Aan het slot betoogt de Schrijver, dat, al moge de hoofdtaak van het
Indische leger zijn: het optreden als politieleger, het daarom niet aangaat
zich daartoe te bepalen, doch dat als neventaak de bestrijding van den
B. V. behoort te blijven bestaan, het leger dus daartoe berekend moet zijn
en niet kan worden volstaan met een zuiver Politieleger.
Daarna volgt een redactioneel artikel: „Onze bevoorrechte positie", waarin
een schets gegeven wordt van de stemming naar aanleiding van en van
wat door het Hoofdbestuur werd verricht inzake de ons wellicht boven
het hoofd hangende finantiëele aderlatingen, deels omdat wij bevoorrecht
zouden zijn. Heusch, men denkt, dat wij bevoorrecht zijn!
De Redactie N-1. O. V. zegt terzake o. m.
„De besprekingen in de afdeelingsvergaderingen, waarvan de verkorte
verslagen in dit nummer zijn opgenomen, zoowel als de artikelen in de
pers hebben voldoende aangetoond, dat ten aanzien van ons standpunt in
zake de bevoorrechting onzer positie geen verschil van inzicht bestaat.
Ontstemming zelfs verbittering is de grondtoon van alle uitingen.
Wie dit nog mocht betwijfelen verwijzen wij slechts naar de rede van
den heer Habbema uitgesproken in de vergadering van de afdeeling Tjimahi
en die wij hierachter afzonderlijk afdrukken, omdat zij meer inhoudt dan
een persoonlijke meening.
Duidelijk en ondubbelzinnig ook werd ons standpunt in de drukbezochte
spoedvergadering van de afdeeling Bandoeng als volgt geformuleerd
De bevoorrechting der officieren wordt nadrukkelijk ontkend.
Iedere verlaging van inkomsten op grond van die vermeende bevoorrechting
moet worden afgewezen.
Handhaving van den grondslag van de laatste bezoldigingsherziening is een
dringende eisch.
De recente tractements-vei betering was niets anders dan het opheffen
van jarenlange onderbetaling. Door de gelijkstelling met de Ambtenaren
B. B. werd slechts het evenwicht hersteid meer niet Van bevoorrechting
was geen sprake.
De verbetering kwam reeds jaren te laat en nu zou dat feit zelfs nog
als een bevoorrechting worden uitgespeeld!
Bovendien is bij die nieuwe bezoldigingen, zooals het verslag der
bezoldigingscommissie uitdrukkelijk zegt, geen rekening gehouden met
den duurderen levensstandaard."
Aangehaald wordt uit de Pr.-Bode de volkomen juiste opvatting, dat het
huidige tractement relatief lager is dan dat van voor den oorlog.
Verder lezen we in het artikel, dat de B. B.-ambtenaren ook al van mee
ning blijken te zijn, dat wij officieren het te goed hebben waaromtrent zij
een al zeer aanvechtbaar betoog leveren.