63 Als de H. H. zich eens alleen met hun eigen zaken bemoeidenWe willen voorshands niet aannemen, dat hetgeen zij nu doen, middel is om zich zelf te bevoordeelen ten koste van ons. Trouwens al dat gevergelijk is in details niet door te voeren. Maakt men vergelijking, dan zou men kunnen zeggen, dat de officieren herhaal delijk getoond hebben het werk van de B. B. ambtenaren goed te kunnen doen, terwijl van het omgekeerde uiteraard geen sprake is. Uit de Mededeelingen van het Hoofdbestuur vooreerst het volgende „Ten aanzien van het vraagstuk betreffende het georganiseerd overleg, deelt de voorzitter mede, dat volgens inlichtingen, welke hem na de algemeene vergadering bereikten, dit vraagstuk in studie is bij het Departement van Oorlog en dat zoodra zulks mogelijk is aan het H. B. der N. 1. O. V. in lichtingen daaromtrent zullen worden verstrekt." Verder vormt de „Vermindering van de duurtetoeslag en nivelleering naar beneden" de hoofdschotel der mededeelingen. Ook de Afdelings verslagen loopen in hoofdzaak over dit onderwerp. In de Afd. Bandoeng werd met algemeene instemming het volgende in te nemen standpunt geformuleerd De bevoorrechting der officieren wordt nadrukkelijk ontkend. Iedere verlaging van inkomsten op grond van die vermeende bevoor rechting moet worden afgewezen. Handhaving van den grondslag van de laatste bezoldigingsherziening is een dringende eisch. We vernemen verder uit de aflevering, dat er een herdruk zal verschijnen van het Zakboekje voor den Officier van het N. I. L., terwijl aan het slot is opgenomen een extract uit het Verslag omtrent het Wed.- en Wee- zenfonds der Eur. officieren van het N. I. Leger over het jaar 1920- D. B. 10. DE N. I. VERLOFSOFFICIER No. 6. De heer Collette geeft een artikel „Onze toekomst" getiteld, waarin betoogd wordt de wenschelijkheid van een plaatsingsbureau voor verlofsof ficieren voor het geval van niet-overgang, waarvan de regeling nog steeds op zich laat wachten. Wat betreft dien overgang zegt Schrijver, dat ieder duchtig moet overwegen, of hij zich wel voldoende militair voelt, om over te mogen gaan. De Schrijver van het art. met het hoofd „In beraad" voelt, in tegenstelling met den heer Collette niets voor een plaatsingsbureau en vermeent, dat individueel gesolliciteerd moet worden voor burgerbetrekkingen. Voor het onderling contact der niet-actieve res -officieren beveelt hij aan een goed verzorgd maandblad- We vermelden uit het art. nog dit: „Zou het niet mogelijk zijn, dat de res.-officieren in grootere plaatsen op Java in de gelegenheid worden gesteld om een militairen cursus (lezingen) te volgen, door daartoe alleszins bekwame beroepsofficieren te houden, zooals zulks vóór 1914 in het Moederland plaats had?" D. schrijft over „De inkomsten der Officieren", waaruit blijkt, dat de Vereeniging en de N. I. O. V. in deze ev. gezamenlijk actie zullen voeren. Verder de gewone rubrieken. D. B. 11. OVERZICHT VAN NED. TIJDSCHRIFTEN. Mil. Spectator no. 3. Mrt. In „Enkele beschouwingen van den verbin dingsdienst bij de inf." geeft Schr. eenige wenken om tot een snel en toch zorgvuldig tot stand brengen van een telef. verbinding te geraken,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1922 | | pagina 63