d e e 1 i n g tot zelfs bij de kleinere gevechtseenheden (tot en met het Bataljon) een vereischte. Zoo heeft Duitschland sedert 1 Maart 1920 per mitr. cie. der Bataljons, 1 afweermitr. sectie ingedeeld, bestaande uit 3 mitr. van 12 mM. kal. en voorzien van speciale munitie tegen geblindeerde vliegtuigen. De Fransche inzichten staan, in den Stellingoorlog, een systematische terreinorganisatie voor, met permanent aan die terreinen verbonden afweermitr.- en afweergeschut-organisaties onder eenhoofdige leiding van een speciaal daarvoor opgeleid officier. Dus geen organieke indeeling bij de verschillende gevechtseen heden, maar een tijdelijke toevoeging boven het, organiek bij de Regimenten ingedeeld aantal mitrs. Het geschut en de mitrs vullen elkander bij dezen strijd aan, daar beneden 1000 M. hoogte het geschut en boven die hoogte de Mitr. niet werkzaam kunnen worden aangewend. Een methodische regeling der werkzaamheid der in de diepte verspreide mitrs is een vereischte. Zij dienen daarom over de verschillende liniën te worden verdeeld en wel: in de 1ste linie: voor het bestrijden van vliegtuigen, die de troepen in de loopgraven onder vuur nemen; in de 2de linie: voor de bescherming van de vitale deelen achter het front; in de 3de linie en daarachter: ter bescherming van de Staven, uitladingsstations, art. parken, munitie- en materiaal-depots, bat terijen, kabelballons, enz. In alle liniën moet door hen worden geschoten op vluchtende, of wel door eigen geschut getroffen, vijandelijke vliegtuigen. Zijn aan den eenen kant alle inf.-mitr.-afdeelingen en alle inf.- troepen, die niet door andere doelen op aarde gebonden zijn, ver plicht, gedurende den slag mee te werken aan de bestrijding van vliegtuigen, die hun aanvallen verrichten tegen aarddoelen, aan den anderen kant zullen de afweermitrs moeten meehelpen aan het bestrijden van aarddoelen, 'zoolang geen vliegtuigen zijn gesig naleerd. Vóórdat echter het inf.-gevecht zich heeft geteekend, zullen alle niet speciaal voor het vuren op luchtdoelen bestemde mitrs gedu rende vliegeraanvallen in hunne dekkingen moeten blijven, teneinde ontijdige ontdekking te ontgaan. Massa-vliegeraanvallen tegen in gevecht zijnde, of voor het gevecht gereedgestelde, troepen zijn meestal alleen in den positie oorlog te verwachten. Toch heeft het lente-offensief van 1918 een enorme ontwikkeling van vliegeraanvallen tegen troepen op marsch en in legersplaatsen doen zien, die de on voldoende, alleen voor den positie-oorlog berekende maatregelen hiertegen, aan het licht stelden. Ook hiertegen zullen dus afdoende maatregelen moeten worden getroffen. Gedurende den marsch (o. a. concentratie- 55

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1922 | | pagina 55