54
De Heer B. is blijkbaar meer voor- dan tegenstander van de afschaffing
van militie en terugkeer tot kleine vrijwilligers-legers, en begint met te vertel
len, wat de generaal Burger er over schreef (de generaal is heusch niet de
eerste, reeds vóór 1910 had het idee in Fr. al militaire voorstanders). Daarna
vraagt de Schr. zich af, of Indië onbewogen kan blijven voor deze nieuwe
teekenen des tijds, omdat daar een tegengestelde tendenz zou zijn, nl. (Inl.)
militie-invoering en daartegenover inkrimping van de staande weermacht.
Nu is 't met die tendenz niet zoo hevig (de Heer B. zegt 't onmiddellijk
na de tendenztirade zelf) en zijn we hier nog al sterkin „onbewogenheid."
Waar, naar 's Schrijvers meening, van Divisieverband en Vlootplannen
niet veel zal komen lijkt 't ZHEG. een geschikte gelegenheid te overwegen
of het niet geraden is het weermachtsvraagstuk aan een herziening te
onderwerpen.
Wel ja, waarom niet, 't is een aardig spelletje 1
Voor Nederland acht hij 't niet uitgesloten, dat spoedig de dienstplicht
wordt opgeruimd, waarna Indië zou moeten volgen (hetgeen wel erg jammer
zou zijn voor de vele njo'tjes, die nu een poosje goed voer en wat tucht
te verduwen krijgen D. B.).
Daarna volgt: „Met een vrijwillig leger in Nederland zal het Indische
weermachtsvraagstuk een zeer eenvoudige oplossing hebben gevonden (O.
i- ondenkbaar een oplossing en nog wel een eenvoudige van het In
dische weermachtsvraagstuk D. B mits men oude versleten dogma's (welke?)
loslate."
Schr. bepleit het voorbeeld te volgen van de Engelschen, die nog altijd
de verdienste hebben van „practisch" te zijn. We zouden den Heer B.
willen vragen, of dat niet een beetje een „onjuist versleten dogma" is, die
practische zin van de Engelschen. Hij vrage dat eens aan menschen, die
't weten kunnen, misschien wordt hij bekeerd.
Daarna volgt een verwijt aan de Gewapende- en Veldpolitie, die alle
verwantschap met het Leger verloochenen Echter, de Heer Bannink weet
toch ook wel, dat in deze het Leger ook niet heelemaal vrij uitgaat? In-
tusschen is wat volgt o. i volkomen juist: „De algemeene en dessa-poiitie
zijn van huis uit burgerlijke Korpsen, doch de gewapende en veldpolitie
kunnen als nevenorganen van het Leger met eene militaire organisatie
en eene militaire ondergeschiktheid veel meer presteeren. Men zal
daardoor het Leger als centraal depót der politietroepen meer productief
maken en dus de eentonigheid van het eenzijdig militair oefenen breken
en de weermacht op een hooger plan brengen."
Dit is mogelijk, ook zonder dat men zooals de Heer B. schrijft
de B. V. taak van de weermacht richt op de Volkenbondsidee (Dat doen de
„wat politiek aangaat practische" Engelschen toch allerminstWat de
B. V. betreft, wil nu de Schr. detachementen op plaatsen, waar een coup
de main denkbaar is. Een groot en modern uitgerust veldleger heeft dan,
volgens Schr., geen reden van bestaan meer, aangezien deze detachementen
den eersten stoot (en dan kunnen opvangen, hetgeen ook min of meer
in de bedoeling van het Opperbestuur (Schr. kan die bedoeling weten)
zou hebben gelegen. De opvatting van 'de defensie taak door de Indische
Defensie commissie gehuldigd, schijnt, alzoo Schr., meer omvangrijk te
zijn geweest (Dus heeft deze Commissie het Opperbestuur slecht begrepen
Schr. wil voor de promotie en de continuïteit wat meer generaals- en kolonels
plaatsen (aantrekkelijk idee voor Hoofdofficieren 1), daarnaast echter beperking;
de Cav. moet het ontgelden en ook de Bergart. en de Genietroepen acht hij
in de volgens zijn ideeën gereorganiseerde armee met meer beperkt doel,
goeddeels misbaar. We lezen verder: „Indien Nederland er inderdaad toe
overgaat om het vrijwilligerssysteem te aanvaarden dan is er geen enkel
bezwaar meer om de Europeesche compagnieën in het Indische Leger te hand
haven. Het Nederlandsche Leger zou zoowel Oost- als West-Indië door middel
van detacheering de vereischte aanvulling kunnen leveren en een groot deel
van de bestaande moeilijkheden zou daarmee uit den weg zijn geruimd."