55
Niet duidelijk is ons hetgeen Schr. onmiddellijk daarop laat volgen n. 1.
dat dan een officiersopleiding op Java bepaald onmisbaar is.
De Heer Proost heeft het over militaire woningen en geeft daarbij
meerdere schetsen van huizen. Schr. is voorstander van het bouwen tusschen
particulieren in, dus geen officierskampementen, en zegt terzake:
„En bovendien: maak geen officierswijken meer, maar strooi onze woningen
over een heele plaats rond, laat de mogelijkheid bestaan dat wij buiten
dienst ook eens iets anders zien en hooren dan dienst, wat op het
oogenblik schering en inslag is. We zouden dan onderling ook veel vrijer
zijn en ons vrijer voelen!"
We weten het nog zoo niet of die ouderwetsche kampementen, ondanks
de nadeelen, nog niet te prefereeren zijn. Die vrijheid, die de Schr. zoo'n
voordeel acht, voelen we niet als een zwaar wegend argument.
Hij komt op tegen het te eng binden van den ontwerper en bouwer
aan bepaalde normen; ook in dat opzicht is Schr voorstander van „vrijheid."
Over de rechthebbenden sprekende, vraagt hij zich af, waarom er
adjudanten onderofficier zijn, die een 5de klasse woning krijgen. We kunnen
mededeelen, dat men voornemens is dit af te schaffen.
Voor de Onderluitenants wil Schr. een speciaal type bouwen, een gemid
delde tusschen een 5de en een 6de klasse woning.
Ook over het. aanwijzen der woningen een cauchemar, waarover we toe
vallig ook danig weten mede te praten—heeft de heer P. het. Hij acht het een
moeilijke quaestie. Och! als men den Plaatselijken Comdt, of den Afd Comdt,
in dat opzicht eens wat meer de vrije hand liet, zou dat nogal losloopen.
Schr. is voorstander— tot en met den kapiteinsrang (waarom slechts
tot dien rang?)— van aanwijzing volgens de dienstjaren en veroordeelt
het bestaan van vaste woningen; alleen voor den garnizoensarts acht
hij zulk een woning noodig. Wij voelen ook iets voor een vaste woning
voor den PI. Adjudant, maar overigens zijn we het met den Schr. roerend
eens; in Bandoeng vooral is het aantal vaste woningen veel grooter dan
in verband met het tekort aan Gouvernementswoningen billijk is. Schr.
zegt terecht „al die personen hebben evenveel recht en reden hun beurt
af te wachten als ieder ander, die in het garnizoen aankomt".
We vermelden vervolgens het slot van: „Leger, Politie en Bezuiniging."
De Schr. geeft een schets van het verloop van zaken in de Buitenbezit
tingen, waar eerst das Militar, tijdens en na afloop van de actie, ook het
civiel gezag bezat en daarbij alles goed ging. Daarna kwam de tijd, dat men
vermeende, dat het civiel bestuur de zaken in handen behoorde te nemen.
Daar echter bestuurders tekort kwamen, gebruikte men op ruime schaal
tóch officieren, om die taak te vervullen. Later konden die officieren niet
meer door het Leger worden afgestaan en ontstonden de vele gezag
hebbers met Gewapende Politie tot steun, zelfs op plaatsen waar zich troepen
bevonden; deze moesten echter geheel buiten de civiele zaak blijven.
Schr. vermeent, dat zulks ongerijmd is en wil gelijk bekend den troep
weer met de politieke politie belasten, terwijl een deel der tot dien troep
behoorende officieren bestuursfunctiën vervult-
Grondslag van Schrijvers stelsel is het volgende
„In streken, waar de politieke toestand reeds van dien aard is, dat het
bestuur voor de eerbiediging van het gezag kan volstaan met eene zuivere
justitiëele politie, blijft dat bestuur in handen van een burgerlijk
ambtenaar (controleur of gezaghebber). De in deze streken gelegerde on-
derdeelen van het Leger zullen nuttig kunnen worden gebruikt voor
bestuursdoeleinden, zooals bijv. de controle op de uitvoering van door het
civiel gezag bevolen maatregelen e- d.
In gebieden waar het staatkundig gezag den rechtstreekschen steun van
eene politieke politie, m.a. w. van de gewapende macht, niet kan ont
beren, d. i. dus daar, waar men het in de thans bestaande verhoudingen
noodzakelijk zou achten den bestuurder de beschikking te geven over g e-