ineens, na de invoering van den zilvervliesrijst, het aantal beri-beri- gevallen daalde tot nooit gekende cijfers. Helaas kleven aan de zilvervliesrijst enkele minder aangename eigenschappen, die ten slotte geleid hebben tot verlaten van het met zoo schitterend succes bekroonde systeem. De rijst toch, die ver is afgeslepen en gepolijst (waarbij dus alle laatste restjes zilvervhes verdwijnen) heeft mooie helderwitte korrels, die na koken weinig aan elkaar kleven. Dank zij de vele bewerkingen is deze rijst duur en ook daardoor in veler oogen begeeernswaar- dig, immers kent men aan het eten van witte rijst een zekeren graad van welstand toe. De minder sterk geslepen rijst daaren tegen is grauwwit, (soms, n. 1. bij'die soorten, waarbij het ziivervlies pigmenthoudend is, rood of grijs), gekookt kleven de korrels makkelijk aan elkaar, terwijl bovendien, wanneer de rijst niet warm gegeten wordt, de smaak eenigszins anders schijnt te zijn, (per soonlijk heb ik dat nooit kunnen proeven). Ook doordat als regel in de zilvervliesrijst een zeker percentage bolster zat, werd het uiterlijk er niet beter op. Langen tijd opschuren geeft verder er al gauw een beetje „muffe" smaak aan. Een en ander was reden, dat er heftig tegen deze rijst gekankerd werd, natuurlijk vooral door de Europeanen. Zoo erg werd het gekanker, dat het Leger bestuur overging tot het tweede stelsel: verstrekking van mooier uitziende, dus minder goede rijst en daarbij aanvulling van het tekort door bijvoeding. In 1918 werd deze nieuwe weg ingeslagen en in 1919 al steeg weer het aantal beri-beri-gevallen. Hoewel dit niet de opzet van het Legerbestuur was, is hiermee een prach tige proef op groote schaal genomen, waarmee het nut van de verstrekking van zilvervliesrijst boven eiken twijfel wordt gede monstreerd, (zie curve). Zeker zou de beri-beri-lijn weer tot de oude hoogte van vóór 1912 zijn gestegen, indien niet groote zorg was besteed aan de bijvoeding, die aanmerkelijk werd opgevoerd in vergelijking met vroeger. Bovendien was steeds de geneeskundige dienst op zijn qui vive, oefende steeds streng toezicht uit op de menages en was bij het eerste optreden van een beri-beri-geval direct gealarmeerd, dat die menage dus minder goed was. Toch was niet te voor komen, dat in 1920 het aantal beri-beri-gevallen weer grooter was en dat thans in 1922 b. v. in dit garnizoen (Willem I) een kleine explosie van meerdere gevallen moest worden geconstateerd. Voortdurend zorg voor en voortdurend toe zicht op de menage toch kan wel makkelijk worden voor geschreven, als hoogstwaarschijnlijk mag men aannemen, dat eens in dat voortdurende, verslapping zal optreden, die in casu tot beri-beri voert. fte't !n. 'u^dische statistiek verzuime niet t. g. t. inzageervan te vragen, k betuig hier gaarne mijn dank voor de welwillendheid waarmee mii inzage en toestemming tot reproductie werd gegeven.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1922 | | pagina 20