Indien de man van de geweermitr.-groep op het geveclitsveld
geen veldzak draagt, 2 man van de groep bewapend worden met
pistool en de overigen met karabijn -j- 30 patronen, wordt aan
dien eisch ten naaste bij voldaan als de geweermitr.-groep bestaat
uit 6 man (w. o. de comdt).
(Een geweermitr. met toebehooren -f- 1000 patronen weegt
ongeveer 62 K. G.).
De waarde van een geweermitr.-vuurlinie, n. 1. weinig schutters
en groote, moeilijk uitdoofbare vuurkracht (één man per groep
vuurt, de rest dekt zich) komt alleen tot haar recht, als voor den
schutter onmiddellijk een ander kan invallen, dus a 1 1 e n ')2)
het wapen kunnen bedienen.
Het zeer gevoelige wapen eischt, dat de schutter zijn wapen
terdege kent, hetgeen dus weer met alle manschappen van de
groep het geval moet zijn. De geweermitr.-groep kan daarom
niet op het gevechtsveld geïmproviseerd worden, doch moet een
georganiseerde eenheid zijn.
Verdeeling van de geweer mitrailleurgroe-
pen over de compagnie: Moeten de geweermitrs ver-
eenigd worden tot een afdeeling per compagnie, of moeten zij van
huis uit verdeeld worden over de sectiën?
Eerstgenoemde oplossing leidt tot splitsing van vuur- en stoot
kracht. Een compagniesfront met 4 a 6 geweermitrailleurs in de
vuurlinie, heeft een breedte van 200 a 3u0 M. 3).
Over die breedte kan één sectie-comdt zijn invloed niet doen
gelden, de geweermitrailleurgroepen zouden optreden zonder lei
ding en zonder samenwerking. Van leiding kan eerst sprake zijn
als per 2 geweermitrailleurs (100 M. frontbreedte) een officier of
als zoodanig dienstdoende is ingedeeld 4).
Het zal daarbij gewenscht zijn, als die officier tevens beschikt
over de middelen om z. n. personeel of materiëel te vervangen of
aan te vullen.
Bovendien kunnen vuur- en stootkracht niet gescheiden optre
den; er moet samenwerking zijn tusschen beiden, vooral in die
phase van den aanval, waarin de geweermitrs het vuurgevecht
voeren. Als de stootgroep voorwaarts gaat, moet de geweermitr.-
groep vuren, als de laatste terrein wint, moet de nevengroep vuren.
Er is dus wel is waar geen sprake van vermenging, maar wel van
zeer innige samenwerking. Hieruit valt af te leiden:
lste. Eén geweermitrailleurgroep en één stootgroep moeten
samen één eenheid vormen. (De groep)
26
d. w. z. alle manschappen van de geweermitr.-groep.
2). Vrij algemeen wordt aangenomen, dat iedere infanterist in geval van
nood het wapen moet kunnen bedienen. Red.
3). E. Q. M. II punt 33. Règlement de manoeuvre d'infanterie II pl 220.
4). O. i. moet de gew.-mitr. de kern zijn van de gevechtsgroep en 3 van
zulke groepen overeenkomstig de Fr. inzichten een sectie vormen.
Red.