worden, als men den maatregel werkelijk gaat invoeren, dan anders het geval zoude zijn. De geheele gedwongen non-activiteit is o. i. zeer uit den booze, want onbillijk en oneconomisch. Zij behoeft niet te bestaan, als men slechts de verlofgangers in de formatie (waaivan dan in max. een bepaald aantal met verlof kan zijn) opneemt. En voor de promotie is er maar een deugdelijk middel t. w. „SELECTIE." Van den overigen inhoud valt nog te noemen het artikel „De Salarisher ziening", eene bespreking van een opstel in het P. E. B. orgaan van 9 Aug. j. 1. Gelijk bekend, zijn voor die aangelegenheid commissies benoemd. O. m. zal door die commissies zijn te overwegen het toekennen van plaatselijke toelagen; o. i. een toe te juichen beginsel. Overleg zal zijn te plegen met de verschillende Vereenigingen. Waar het totaal bedrag aan salarissen gelijk moet blijven en het niet wel aangaat om een ambtenaar op een gegeven moment minder betaling te gaan geven (tegenwoordig is echter alles mogelijk, ook de moreele waarden staan tegenwoordig leelijk wankelzal er o. i. wel niet heel veel resultaat van de commissies zijn te verwachten, behoudens dan eene ge wijzigde bezoldigingsregeling voor nieuw-aangestelden (nieuw-bevorderden). Voor deze zou wellicht eene regeling getroffen kunnen worden, waar door de bezoldiging voor het gepraesteerde werk lager wordt, dan die der voorgangers, doch (ev.) een gezinstoelage wordt toegekend. Inkorting der topsalarissen zal vermoedelijk al heel weinig uithalen; het is een druppel in de zee, de door de Regeering gewenschte „normalisatie" zal er heusch niet mede te bereiken zijn. „Minder ambtenaren" zal beter helpen om den toestand op betalingsgebied te verbeteren. De Schr. van het artikel spreekt de hoop uit, dat de „burgerlijke" com missie en de „militaire" dezelfde grondslagen zullen kiezen voor de vast te stellen bezoldigingen. T. z. lezen we: Wanneer dit beginsel wordt vooropgesteld, dan bestaan er tegen een gescheiden regeling der bezoldigingswerkzaamheden, zooals die uit het meergenoemde gouvernementsbesluit blijkt, geen overwegende bezwaren. De opneming van een militair lid in de commissie voor de burgerlijke landsdienaren, waarborgt in dat geval immer de eenheid van op vatting. De opzet van het besluit laat echter in het midden of de door ons aan gegeven eenheid van opvatting in de bedoeling ligt. Het bevat er wel de voorwaarden voor, maar een besliste erkenning er van is achterwege gebleven. In het belang van een goede en volledige oplossing van het bezoldi- gingsvraagstuk kunnen we slechts hopen, dat onvoorwaardelijk nzel f de gedachte aan de bezoldigingen der burgerlijke en militaire landsdienaren ten grondslag zal liggen." 60 „Er bestaat in de tegenwoordige omstandigheden geen aanleiding meer om voor de bezoldigingen der militaire landsdienaren andere grondslagen er op na te houden dan voor die van de burgerlijke landsdienaren. Mochten deze afwijkingen nog bestaan, dan zullen ze in beginsel moeten worden los gelaten. In de enkele uitzonderingsgevallen, dat de militaire verhoudingen afwijkende regelingen onvermijdelijk maken we denken hier bijv. aan de verstrekking van kleeding, huisvesting en voeding aan bepaalde categorieën dienen deze te worden vastgesteld in een factor, die bij de bepaling der verdere inkomsten in aanmerking moet worden genomen, (vetdruk van ons Red. N. I. O. V.).

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1922 | | pagina 60