61 12. DE N.I. VERLOFSOFFICIER. No. 8 door D. B. O. wijdt beschouwingen aan een Ontwerp K. B. regeling Eur. reserve- personeel van Leger en Zeemacht in N.I. en komt op tegen het voornemen om den reserve-plicht met 13 jaar uit te breiden, waardoor z. i. een zware last wordt gelegd op de Reserveoffn, terwijl het doel: meerdere zekerheid van aanvulling niet wordt bereikt. Immers geduiende die 13 jaar blijven de bedoelde offn reeds thans beschikbaar als landstormplichtige. De Schr. vraagt dan of er geen middel is om werkelijk aanvulling te verkrijgen en beantwoordt dit bevestigend, door te wijzen op de tot nu toe niet gebezigde voor de hand liggende D. B. methode om militieoffn op te leiden. Met den voorgestelden maatregel wordt z. i. geen aanvulling verkregen, alleen kan het gevolg zijnmeerdere geoefendheid der huidige landstormoffn. Deze meerdere geoefendheid zou ook bereikt kunnen worden door vrijwil lige verbintenissen; dit bestaande middel zou volgens Schr. niet worden toegepast om het betalen van toelagen te coupeeren. Is het werkelijke doel van het K. B.„de geoefendheid der Reserve offn," dan acht Schr. het vreemd, dat men volstaat met een oproepen gedurende 2 weken in de twee jaar, terwijl een jaarlijksch oproepen gedurende 28 dagen mogelijk is. Waar het o. i. voor iedereen duidelijk moet zijn, dat de onder de wapenen komende Reserveoffn inhooge mate onvoldoende geoefend zijn voor de taak, die hen in oorlogstijd in het INDISCHE leger wacht, is het voor ons zeer onbegrijpelijk, dat men dit laatste niet toepast en volstaat met een vierde van den tijd, dien het Dienstplichtbesluit toelaat. We teekenen nog aan, dat men er uiteraard niet mede tevreden mag zijn, als de bedoelde luitenants zoo „telle quelle" een sectie kunnen aan voeren bij het tirailleeren en een veldwacht kunnen commandeeren. In oorlogstijd zullen zij meermalen een compagnie moeten aanvoeren e n beheeren en daartoe dus in vredestijd dienen te worden voorbereiden waar geschiedt dit? In „Georganiseerd Overleg" wordt gevraagd, of de Res. offn hier ook belang bij hebben en wordt deze vraag uiteraard bevestigend beantwoord. In verband daarmede wordt het logisch geacht, dat alle Res. offn. lid zijn van de Vereeniging, die bij het nieuwe Instituut de schakel moet vormen tusschen hen en de Regeering. Daarna volgt het K.B. betreffende den „Overgang" en beschouwingen terzake. Gelijk bekend, is de uitslag der regeling niet geheel gelijk de Vereeniging zulks wenschte. De heer Collette heeft het nog weer eens over het contact met de burgermaatschappij en plaatst daarbij de volgende, van juist inzicht ge tuigende, opmerkingen „Reken niet op dankbaarheid van hen die geholpen moeten worden. Dan wanneer zij geholpen zijn, is het contact in den regel verbroken, dat wijs, de practijk nogal eens uit Voldoening moet gezocht worden in eigen werk, Eigen voldoening." Overigens Vereenigingsnieuws en de gewone rubrieken, waaruit het volgende zij overgenomen (uit de beschouwingen over den Mil. Specta tor—Gegevens vreemde legers België). „Een „Bulletin trimestriël destiné aux officiers de réserve" zal worden uitgegeven door de zorg van den gene- ralen staf (sectie C.), waarmede reserve-officieren op de hoogte worden gehouden van besluiten, aanschrijvingen enz. voor hen van belang, alsmede van wijzigingen in de organisatiën en reglementen. De nieuwe reglementen worden in dit driemaandelijksch tijdschrift beknopt behandeld. Dat is de richting.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1922 | | pagina 61