verschijnen in Nederland van de jongste „A a n w ij z i n g e n b ij de opleiding der infanteri e", voorloopers van een nieuw R. I. 1. en R. I. II, en van de Aanschrijving R. No. 10 van den Inspecteur van den V r ij willigen Landstorm, onderwerp „Lichte mitrailleurs", in welke beide boekjes omtrent het gebruik van dit wapen tal van belangrijke bepalingen en wenken gegeven worden. Door de overeenkomst in organisatie der Nederlandsche- en Nederlandsch-Indische infanterie compagnie leenen deze werk jes zich gemakkelijker voor een vruchtdragende bestudeering, dan tal van Buitenlandsche voorschriften. Hoewel lichte mitrailleur (L. M.) en geweermitrailleur (G. M.) niet in alle opzichten gelijk zijn te stellen, zijn deze verschillen in tactisch opzicht toch zóó gering, dat ik gemeend heb ze in de volgende beschouwing vrijwel te mogen verwaarloozen. Toen ik zooeven zeide, dat bepalingen omtrent het gebruik van den G. M. als wapen van den infanterist nog niet verschenen zijn, heb ik ons „E. G. M. II" niet vergeten, immers de daar gegeven regels gelden niet voor den G. M. als licht automatisch vuurwapen van den infanterist, doch zijn alle gericht op het gebruik van den G. M. als vuurreserve, (zie o. a. punt 76 en punt 78 laatste alinea). Van uit dit oogpunt beschouwd hebben de regels, door het genoemde reglement gegeven, dan ook hun waarde grootendeels nog behouden en het feit, dat zij vaak in lijnrechte tegenspraak zijn, met wat in de nieuwe Buitenlandsche reglementen en tactische geschriften omtrent het gebruik van G. M.'s of L. M.'s te vinden is, (zie o. a. punt 77 te alinea, punt 78 id., punt 79) kan dan ook slechts verklaard worden, als men bedenkt, dat deze vuurwapenen aldaar van een geheel ander standpunt bekeken worden. Zoodra ook bij ons de Inf.-comp. met G. M.'s is uitgerust, zal dit wapen hier eveneens moeten afstappen van zijn eereplaats als zorgvuldig gespaarde vuurreserve en naast geweer en handgra naat in het gelid moeten treden, zij het dan ook als „primus inter paris". Evenmin als er afzonderlijke tactische reglementen bestaan over het gebruik van geweren of van pistolen, zal dit dan over het ge bruik van G. M.'s meer het geval zijn; bepalingen hieromtrent zullen in het nieuwe Inf.-reglement verwerkt moeten worden. Dat in de voorstellen omtrent de nieuwe Legerorganisatie ook nog een G. M. afdeeling per Baton is uitgetrokken, schijnt mij eenigszins eenhinken op twee gedachten, ten ware men deze G.M.'s eenvoudig als reserve van de compagnies G.M.'s beschouwt. De Ned. Inf. comp. bestaat uit een staf en 4 sectiën, iedere sectie uit 4 groepen, waarvan 2 met L. M., totaal dezer wapenen per comp- dus 8. De korten tijd ingevoerde halfsectie (onze brigade) is weder losgelaten. 39

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1922 | | pagina 39