eer. De Gr. Ct. waakt tegen ophooping bij
den L. M." Ook de bepalingen omtrent het voorwaarts
v e r s p r e i d e n" en „verzamelen" waren hier aan te halen,
voldoende is evenwel mede te deelen, dat ook daar de mitr. schut
ter de richtingsman, respectievelijk het verzamelpunt van de groep
is.
Men zal het met mij eens zijn, dat een groep, die steeds gewend
is op dergelijke wijze zijn G. M. als de kern te beschouwen, beter
opgeleid is, dan een waarbij de G. M. slechts af en toe wordt inge
deeld.
Tegenover al deze nadeelen nu, vond ik slechts één voordeel van
indeeling der G. M.'s buiten de groep en wel de meerdere soepel
heid, die daarvan het gevolg zou zijn. (Zie „Wet. Jaarbericht"
(Indië) 1921 :243). Evenals majoor Peters acht ik dit voordeel
niet overwegend, de c.-comdt behoudt natuurlijk de bevoegdheid
een groep haar G. M. te ontnemen; m. i. moet dit evenwel een
hooge uitzondering blijven.
De „tal van velddienstopdrachten" waarbij de G. M. bij de sectie
niet noodig, ja zelfs hinderlijk, zou zijn, acht ik evenwel, in tegen
stelling met majoor Peters, zéér gering in aantal 1).
Schetste het eerstaangehaalde punt in enkele woorden het
karakter van den L. M., een aantal volgende behandelen hoe dit
wapen, in verband daarmede, zijn taak volbrengt, terwijl deze
punten in genoemde aanschrijving van den I. V. L. nog nader uit
gewerkt worden.
Beschouwen wij hiertoe allereerst de vuursoorten, die
de L. M. (G. M.) kan afgeven, een onderwerp, dat in ons „E. G. M.
II" op blz. 16 e. v. eveneens voorkomt.
1. Richtvuur. Dit zijn korte vuurstooten (3 7 patr.)
afgegeven als p u n t v u u r om te trachten den bundel in het doel
te brengen (inschieten). Evenals ons „E. G. M. II" in punt
43 is ook de genoemde aanschrijving van oordeel, dat dit inschieten
slechts bij uitzondering zal kunnen plaats hebben, daar het meestal
de opstelling van het wapen ontijdig zou verraden.
2. Uitwerkingsvuur. Dit is automatisch vuur,
al naarmate de belangrijkheid van het doel afgegeven met korte
of lange vuurstooten (minstens 15 patr.); slechts bij
hooge uitzondering wordt snelvuur (dus zonder vuurstooten)
toegepast. Naar een verrassende vuur opening
moet steeds gestreefd worden. De „Aanw." onder
scheidt hierbij puntvuur tegen smalle- enbreedstrooien
tegen breede doelen.
Ons „E. G. M. II" noemt nog diepstrooien tegen smalle
en diepe doelen en strooivuur tegen breede doelen op
hellend of golvend terrein (zie punt 49). De „Aanschr." verbiedt
Zie in verband hiermede „Mavors" 1922: 130 „Met een L. M. op ver
kenningspatrouille?"
42