daarentegen het diepstrooien, als naar hare meening onnoodig,
omdat beneden 500 M. de baan geheel bestreken is en boven dien
afstand, volgens de „Aanw.", niet gevuurd mag worden, terwijl
bovendien de diepte van den bundel vanzelf reeds voldoende is.
Ons „E. G. M. II" laat in punt 39 vuur tot op 1500 M. toe en voor
de G. M.'s ingedeeld bij het Baton zal dit en dus ook het diep
strooien wel gehandhaafd moeten worden, voor de compagnie met
G. M.'s ware m. i. evenwel hier het vuur boven 300 M. en dus ook
het diepstrooien slechts bij hooge uitzondering toe te staan.
3. D e k v u u r. Dit vuur, in de Duitsche voorschriften „Nieder-
haltungsfeuer" genoemd, dient om de tegenpartij te dwingen in
hare dekking te blijven, zoodat zij hare wapens niet gebruiken kan
en heeft vooral moreele waarde door het fluiten der kogels. Het
wordt afgegeven als e n k e 1 v u u r, waardoor met onzen G. M.
een vuursnelheid van 50 schoten per minuut bereikt kan worden.
(Zie „E. G. M. II", punt 5).
Waar bij ons de aanval over onbedekt terrein uitzondering is
zal dit vuur zelden gedurende langen tijd behoeven afgegeven te
worden en de wel eens gehoorde bewering, dat dit vuur wegens
de munitieverspilling niet zou zijn toe te passen, is m. i. dan ook
ongegrond. Men vergeet daarbij ook, dat dit vuur niet automatisch,
doch als enkelvuur wordt afgegeven en de schutter bij onzen
G. M. een pal (de z. g. „achterste trekken") moet omzetten om
van enkel- tot individueel vuur te kunnen overgaan en hier dus
niet zoo licht uit zenuwachtigheid toe komen zal, als men dikwijls
veronderstelt.
4. Afsluitingsvuur. Dit beoogt het brengen van een
vuurscherm op een weg, een brug of ander belangrijk punt en is
vooral voor nachtelijk vuur van belang. Waar onze G. M. niet,
zooals de Nederlandsche L. M., een affuit heeft, zal dit vuur hier
bijzondere voorbereiding eischen.
5. Vuren op laagvliegende vliegtuigen. Dit
is automatisch puntvuur, gedurende geruimen tijd op
minstens 2 vliegtuiglengten vóór het vliegtuig afgegeven, waaraan
zooveel mogelijk wapens zullen moeten deel nemen. (Zie „E. G. M.
II", punt 51).
Het gebruik, dat de L. M. (G. M.) nu van deze vuursoorten
maakt, laat zich, voor zoover niet reeds boven aangestipt, alsvolgt
samenvatten:
a. B ij den aanval.
Door uitwerkingsvuur op bepaalde zich bloot gevende doelen,
dan wel door dekvuur, het voorwaartsgaan der inf. mogelijk te
maken.
De „Aanw." schrijven voor, dat hierbij ook de doelen, welke
het voorwaarts gaan van nevengroepen bemoeilijken onder vuur
Red. I. M. T.
43