als de Directeur van Gouvernementsbedrijven tegelijk met deze zienswijze der Regeering in kennis werden gesteld. Zoowel wat betreft het behoud der inrichting te Weltevreden, als wat aangaat de centraliseering van alle grafische reproductiewerk in het daartoe zoonoodig verder uit te bouwen bedrijf, als omtrent den overgang van het reproductiebedrijf naar het Departement van Gouverne mentsbedrijven was in de Commissie volledige overeenstemming verkregen en werd de instemming der Regeering verworven. Dat tot heden de uitvoering van de daarmede tegelijk gegeven opdrachten nog niet is gevorderd, valt toe te schrijven aan den iangzamen gang van de ambtelijke machine in het algemeen en aan enkele speciale invloeden, die hier gevoegelijk buiten beschou wing kunnen gelaten, in het bijzonder. Meent de heer S. dus, dat de samenstelling van de Commissie allereerst te wenschen heeft gelaten, dan dient hij daarvoor de Regeering aansprakelijk te zien en den toenmaligen Legercom mandant, wiens voorstel dienaangaande zonder wijziging tot de hoogergenoemde aanwijzing leidde. Ik zou echter de vraag willen stellen of de heer S. zoovele bezwaren zou hebben en er zooals thans b. v. ook nog de Perma nente Kaarteerings-commissie bij zou willen halen, indien de conclusies en voorstellen waartoe de Commissie unaniem is gekomen, hadden gestrookt met zijne persoonlijke inzichten. De bedreiging, welke de heer S. van die inzichten en nauwere belangen meent te zien, in de door de Commissie op zakelijke gronden noodig geachte zelfstandigheid van het nu nog tot den Topografischen dienst behoorend Reproductiebedrijf, brengt hem er zelfs toe hier en daar uitingen te doen, die bedenkelijk mogen worden genoemd, zoo als b. v. in een noot op blz. 37 van het I. M. T. (3e blz. van den overdruk) tegen het werk der Commis sie en hare onbevangenheid; zoo zelfs dat er van deze zijde geen aanleiding zou bestaan op een en ander te antwoorden, ware het niet dat de lezers van dit tijdschrift na de begripsver warring, welke het onderwerpelijke opstel niet kan nalaten te wekken, ook recht hebben op een overzicht van de feitelijke ver houdingen. Er zij hier echter in verband met deze noot nog aangeteekend, dat de heer S. daarin het militaire lid der Commissie zeker geen dienst bewijst, door te veronderstellen dat deze zou hebben nagelaten om argumenten, welke hij tegen de zienswijze der Commissie had, te berde te brengen, waar het toch zeker zijn plicht was die te noemen. En ik meen te kunnen verzekeren dat dit lid zulke bezwaren niet heeft gehad, noch persoonlijk, noch volgens instructie als vertegenwoordiger van het Departement van Oorlog en van den Topografischen dienst, anders had hij toch zeker niet medegewerkt om de in het verslag der Commissie gestelde con clusies eenstemmig met alle andere leden te bekrachtigen. 49

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1922 | | pagina 49