Dat verder dit militaire lid, de Majoor van Gent, van wien mogelijk
kon worden verwacht dat hij, evenals de Heer S. tegenover den
band tusschen de topografische opnemingswerkzaamheden en
het reproductiebedrijf uit historische en gewoontegronden met
min of meer subjectieve (sentiments-) overwegingen zou staan,
niettemin de zelfstandigmaking van het bedrijf heeft aanvaard
als logisch en voor de hand liggend en geen bezwaren
daartegen heeft aangevoerd, mag naar dz. meening worden be
schouwd als een bewijs voor de gezonde zakelijkheid van het door
de Commissie ingenomen standpunt en hare eindvoorstellen.
Wat de verhouding der Commissie en haar verslag tot het
Departement van Oorlog betreft meen ik den Heer S. bovendien
te kunnen verzekeren, dat, zooal niet bij hem dan toch bij de
hoogs 1 autoriteiten van het Leger, de meening heeft voorgezeten,
dat voor het Departement van Oorlog alle gelegenheid heeft
bestaan om van speciale militaire wenschen te doen blijken en
voor het militaire lid om van deze wenschen op de hoogte te zijn
en ze in de Commissie tot uiting te brengen.
Dat de Commissie in haar der Regeering aangeboden verslag
aanbeval een zelfstandig bedrijf te vormen onder het „Bedrijven-
departement" was niet om te decentraliseeren, zooals het stuk van
den Heer S. zou doen vermoeden, doch om te geraken tot een betere
organisatie en bevestiging der centralisatie van alle voor
's Lands dienst benoodigde grafische reproductie-werkzaamheden.
De centralisatie van de topografische metingen
voor 's Lands dienst, welker verzorging door de Regeering is op
gedragen aan de „Permanente Kaarteerings-Connnissie", is een
gansch andere zaak. Deze is wellicht nog voor verdere
bevestiging en uitbouw vatbaar, hetgeen echter de taak is van de
genoemde daarvoor aangewezen Commissie om te over
wegen.
Onder centraliseeren mag men echter nooit verstaan
het bij elkaar brengen en houden van functies van prin
cipieel verschillenden aard. En onder centralisatie
kan men al evenmin verstaan het belemmeren van een fabriekmatig
bedrijf, zooals de Reproductie-afdeeling van den topografischen
dienst thans is geworden, door samenvoeging met het hoofd
kantoor van een terreinopnemingsdienst, welke een zoo geheel
ander karakter heeft.
Waar het verslag der Commissie een betere organisatie heeft
voorgesteld zonder daarbij critiek te oefenen op den gevonden
toestand, had verwacht mogen worden en zou het aangenaam zijn
geweest indien de van Commissie-zijde aanbevolen verbetering tot
stand had kunnen komen zonder extra weerstand en zonder dat de
verhoudingen nogeens nader behoefden te worden toegelicht. Nu
de Heer S. er door zijn opstel wel toe dwingt, wil ik op grond van
wat mij als voorzitter der Commissie voor de Topografische
50