58 En nu zegt Schr. zelf, dat de I. V. taak, zooals we die tot voor eenige jaren kenden, tot een minimale beteekenis (o. i. tot O) is teruggebracht. We lezen verder, dat „het Indische beroepsleger thans weer beschikt over een hoeveelheid latente kracht en energie, waarvan een spoedige ont plooiing in menig opzicht zeer zeker gewenscht moet worden geacht. Deze omstandigheid wordt in een scherper licht gesteld door de tenge volge der buitengewone tijdsomstandigheden alom geboden bezuiniging en versobering in 's Lands huishouding. Het is begrijpelijk, dat daardoor de aandacht valt op de in het Leger sluimerende kracht en energie, die slechts wachten op de gelegenheid om benut te worden ten bate van het algemeen belang. En al moge dan niet gesproken kunnen worden van de zoo zeer aange vochten „onbegrensde mogelijkheden" in de openingsrede van den Landvoogd, toch dient niet over het hoofd te worden gezien, dat hier in ieder geval een zeer dankbaar terrein aanwezig is, ten volle geschikt voor een loonende ontginning." Ongetwijfeld kan van de Inf. in de B. Bn, indien deze daar om staatkundige redenen gelegerd MOET z ij n, partij worden getrokken voor het verrichten van de door Schr. bedoelde politioneele taak en is zulks om redenen van zuinigheid o. i. zelfs uitermate wenschelijk. Een eerste maatregel zal echter dienen te zijn om los van het geheel of gedeeltelijk overnemen van de taak der Gew. Politie grondig na te gaan óf en zoo ja, hoevéél er aan Inf. in elk Gewest wel om staatkundige redenen thans gelegerd dient te zijn, m.a. w. of er hier en daar het mes niet in kan worden gezet, ten bate van het zwakke Javaleger. Het artikel vermeldt als de meening der Defensiecommissie, dat er in de B.Bn geen grooter aantal aanwezig is, dan beslist voor de handhaving van orde en rust noodig wordt geacht, maar is dit nu wel beslist juist? Nu b.v. blijkt, dat Atjeh zoo rustig blijft na het vertrek van Swart en velen zijner helpers, achten wij het b.v. niet meer geheel uitgesloten, dat in dat Gewest eenige troepen zouden kunnen worde gemist en zulks vooral, indien besloten wordt tot uitbreiding der Maréchaussee (vooropgesteld, dat zulks met behoud van de qualiteit, mogelijk zou blijken). Wellicht kan ook op Celebes, de Z. en O. afdeeling, Sum. Westkust, Timor en elders wel met Inf. worden volstaan. Blijkt een en ander mogelijk, dan zou wellicht het Javaleger zoodanig versterkt kunnen worden, dat eenigszins behoorlijk in verschillende neven diensten (spoorwegbewaking, etappedienst, kustbewaking, interneering, bezetting van bepaalde plaatsen of stellingen) zoude kunnen worden voor zien, zonder de 2 zegge twee Divisies aan te breken, hetgeen op het oogenblik o. i. allerminst het geval is. Keeren we echter tot den heer T. B. terug, dan valt, wat de B. Bn. betreft, nog te vermelden, dat de Schr. vermeent, dat het zaak zal zijn, dat de Inf. aldaar uitrusting, bewapening, opleiding, oefening, organisatie aanpast aan en hare verhouding tot de Bestuursorganen richt naar de politioneele taak en dat wel vaststaat, dat veel van hetgeen thans door de G. P. wordt gedaan door het Leger zal kunnen worden overgenomen. Uitsluitend voor de volledigheid vermelden we hieronder hetgeen de vorengenoemde Schr. in het Bat. Nieuwsblad mededeelt over die zooeven bedoelde verhouding, zooals die thans bij de G. P. bestaat. „Deze commandeerende officieren der G.P. (Div. Comdtn) zijn onder geschikt aan den korpschef en het betrokken hoofd van gewestelijk bestuur." Uit het aangehaalde staatsblad No. 576 van 1912 volgt, dat de G.P., ondergeschikt is aan het Bestuur. De Regeering heeft het noodig geoordeeld die ondergeschiktheid nog eens scherp te omlijnen. Zij deed dat in de circulaire van den lstenGouv. Secr. dd. 14 Juni 1916 No, 1491. C. Die circulaire is te lang om hier geheel te vermelden, ik haal daarom slechts aan het volgende„met de zoowel uit de letter der bestaande bepalingen als uit bovenstaande nadere toelichting blijkende opvattingen der Regeering is uitteraard niet te vereenigen de bij sommige afdeelingen

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1922 | | pagina 58