der G. P. aan den dag getreden neiging om zich min of meer naast het bestuur te stellen en eene positie in te nemen, welke meer gelijkt op die van een zelfstandigen tak van dienst dan op die van eene ter beschikking van het bestuur gestelde politiemacht." En verder „de Gouverneur-Generaal heeft hier, behalve op de door sommige bestuursambtenaren geuite klachten van algemeene strekking, inzonderheid het oog op de gerapporteerde gevallen, waarin Chefs van afdeelingen G.P. blijkbaar zelfstandig beoordeelen of door hen aan van bestuurswege gegeven bevelen (ik spatieer) al dan niet gevolg zou worden gegeven en zich daarbij beriepen op bepalingen en dienstvoor schriften, waarmede die bevelen in strijd zouden zijn." „Bij eene juiste opvatting van de verhouding tusschen bestuur en G.P. behoort deze laatste, na c. q. op gepaste wijze de aandacht te hebben gevestigd op het haars inziens onrechtmatige van den gevorderden dienst, te beginnen met aan een opdracht van het bestuur te voldoen, terwijl daarna over de rechtmatigheid van die opdracht kan worden gereclameerd. Men behoeft geen officier te zijn om uit die circulaire te proeven, hoe bij de eerste hoogere en lagere aanvoerders der G. P. uit het Leger af komstig, de handen verkeerd stonden. Uit het bovenstaande blijkt duidelijk het enorme principiëele verschil tusschen Leger en G. P. Het Leger, onafhankelijk staatsorgaan, dat alleen op verzoek van de bevoegde burgerlijke autoriteit hulp verleent, verplicht is te verleenen, maar zelf bepaalt, hoe, hoeveel, en onder wien dat hulp verleenen ge schiedt, en burgerlijke inmenging in de uitvoering afwijst; de G. P. ondergeschikt aan het bestuur, volkomen logisch en juist, voert uit wat bevolen wordt door dat bestuur." en verder (volgende op een voorbeeld)„Ik geef hier dit voorbeeld, waarschijnlijk of niet, om aan te toonen, dat militaire schrijvers die het Leger de taak der G. P. willen laten overnemen, vermoedelijk niet beseffen dat zij hun onafhankelijk prachtig standpunt, dat Indië ten zegen is geweest, prijs geven." Wat nu Java aangaat, kan, volgens Schr., aldaar met groote beperking (gelijk reeds is gezegd) dezelfde redeneering worden gevolgd, als voor de B. Bn. „De beschikbaarstelling van dit (Java) legergedeelte voor de andere (politie) taak, welke uiteraard gepaard moet gaan aan de geschikt m a k i n g voor dat werk, is daardoor (door de B. V. voorbereiding) slechts in beperkte mate mogelijk." „Dit noopt er toe", zegt T. B. „eene ev. uitbreiding van de Legertaak op Java op geheel andere uitgangspunten te doen berusten, dan in de B. Bn, waarom die uitbreiding afzonderlijk in overweging dient te worden genomen". Schr. waarschuwt tegen het postvatten van de meening, dat de uitbreiding van de tegenwoordige legertaak op Java en in de B. Bn tengevolge zou hebben een min of meer verbreken van het verband tusschen beide leger- onderdeelen en zegt t. z.„Integendeel, dit verband blijft in even sterke mate noodzakelijk als thans het geval is. Het Java-leger blijve het depot, van waaruit de buitengewesten voorzien worden van de vereischten krachten. De buitengewesten blijven in hoofd zaak het terrein, waar de practische vaardigheid wordt opgedaan, die ook voor de B. V. taak van zoo uitnemende waarde is. Uitwisseling van krachten, zich aanpassende aan de eischen, gesteld door de taak van het leger in de buitengewesten en dat op Java is derhalve onmisbaar. In de buitengewesten is dan de voornaamste gelegenheid om de latente energie en kracht ten volle tot ontplooiing te brengen ook voor het gedeelte van het leger, dat op Java ligt." 59

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1922 | | pagina 59