63
Wanneer uit deze, in het belang der zaak bepleite tegemoetkomende
houding, geconcludeerd zou worden, dat het leger ondergeschikt
zou moeten worden gemaakt aan het B. B. dan past hier onzerzijds zeker
wel de zeer duidelijke uitspraak, dat een dergel ij ke verhouding nim
mer in onze bedoeling heeft gelegen.
We staan hier voor een der moeilijkste gedeelten van het geheele vraag
stuk en het is thans nog niet het oogenblik om te beoordeelen, welke
oplossing aan dit onderdeel zal moeten worden gegeven.
Maar ongetwijfeld kan thans reeds w e 1 worden gezegd, dat de tege
moetkoming van de zijde van het leger nimmer van dien aard zal kunnen
zijn, dat daarmede zijn onafhankelijkheid als hoogste gezagsinstrument,
ook maar eenigermate, zou moeten worden prijs gegeven.
Er wordt den laatsten tijd wel sterk gespeculeerd op de abnégation
militaire, maar aan een onmondigverklaring van het leger, zal wel
niemand, die de beteekenis van dit gezagsinstrument vermag te begrijpen,
kunnen medewerken.
T. B.
10. N. 1. O. V. Sept. door D. B.
v. A. besluit zijne bijdrage over den Infanterieaanval en geeft thans meer
détails o. m. over de gevechtsvormen, het gebruik van lichte en zware
mitrailleurs en de waarde van het geweervuur.
Dik gedrukt wordt, dat het zwaartepunt der verdediging thans ligt in de
mogelijkheid van het gelukken van den tegenSTOOT. Bedoeld wordt
vermoedelijk „bij het passieve deel van de verdediging"; voor de geheele
verdediging is de tegenAANVAL het zwaartepunt.
H. L. R.(oelfsema) wijdt eene korte beschouwing aan het artikel van den
heer Bannink in de Aug. aflevering nopens den M. G D.
Hoofddoel van H. L. R. is protest aan te teekenen tegen de meening van
den heer B., da: het niet zoo onbegrijpelijk zoude zijn, dat specialisten, in
zake hun speciaal vak niet gemakkelijk de leiding zouden aanvaarden van
een Chef-niet-specialist Sclir. betoogt, dat in deze onder medici weinig
gevaar op eenig conflict zal bestaan.
Ook hij gelooft niet aan eene belangrijke inkrimping van den M. G. D.
in fndië, doch doet aan de hand „eene hernieuwde samensmelting van den
M. G. D. met den B. G. D ten einde een krachtiger geheel te verkrijgen,
waardoor de hoeveelheid materiaal, het aantal specialisten enz. beperkt
zouden kunnen worden en niemand meer gedwongen zou worden twee
heeren te dienen".
Wij stemmen hier geheel mede in. Het is een zeer delicate quaestie,
die hoe goed ook opgelost, veel tact zal vorderen èn van de zijde van
het Bestuur èn van den militairen kant en zulks niet zoo zeer van de
hoogste betrokken autoriteiten (Gouverneurs, Residenten en Gew. Mil.
Corndtn), als wel van de lagere goden. Wie het begrip„postenmenta-
liteit" verstaat, zal zulks maar al te duidelijk zijn en daarmede tevens
hoe groot praktisch de kans op wrijving en onaangenaamheden zal
wezen, ondanks de beste voornemens van beide kanten.
Daarbij komt nog, dat vele B. R. ambtenaren jonger zullen zijn, dan
offn, tot wie zij in zekere—nader vast te stellen verhouding komen
te staan.
Wellicht zou de beste oplossing zijn om alle B. B. functies tot en
met Ass.-Resident op de B. Bn. door officieren-gezaghebbers te laten
vervullen, doch ook dit denkbeeld zal, en niet ten onrechte, allerwaar
schijnlijkst in strijd worden geacht met de teekenen des tijds. D. B.