9. Nogmaals: „DE SPLITSING VAN DEN TOPOGRAFI-
SCHEN DIENST ENZ." belicht.
(Een nabetrachting n. av. het wederwoord door J. van der
Waerden, c. i.,)
door
H. J. K. SCHUITENVOERDER.
Wij zijn dankbaar, dat de Heer J. van der Waerden ons opstel,
voorkomende in de Augustus-aflev., aan een beschouwing heeft
onderworpen en daardoor gelegenheid heeft verschaft om zijn
denkbeelden over het door ons behandelde onderwerp duidelijk te
leeren kennen. Dat de Heer v. d. W. ter zake een geheel andere
meening is toegedaan dan wij, was ons bekend; het wederwoord,
noch de nu en dan scherpe vormen, waarin dit vervat is, zouden
ons daarom een aanleiding behoeven te zijn tot het geven van een
nabetrachting. Maar aangezien de voorzitter van de voormalige
Commissie voor de Topografische inrichting de belangrijke pre
missen, waarvan wij bij ons betoog zijn uitgegaan, als onjuist
aanmerkt en derhalve dit betoog op een dwaling acht te berusten,
maken wij gaarne en met erkentelijkheid gebruik van de ons
door de Redactie van dit Tijdschrift geboden gelegenheid om
een en ander toe te lichten en aan de zienswijze van den Heer v. d.
W. te toetsen.
Onze geachte opponent verklaart, dat ons artikel met zijn
„blijkbaar suggestief bedoeld" opschrift een verwarrende voor
stelling geeft en veel aanduidingen bevat, geschikt om misverstand
op te wekken. Dit wel in de eerste plaats, omdat een afscheiding
van de reproductie-afdeeling van den Topografischen dienst niet
zou beteekenen een splitsing en decentralisatie, als door ons wer
den bedoeld.
Hij acht het een fout, dat wij niet scheiden „verkenning, opne
ming en kaarteering" en „reproductie van kaarten enz.", en vindt
het bedenkelijk, dat wij niet zouden weten of zouden vermeenen
niet te behoeven onderscheiden, dat opneming en kaarteering eener-
zijds en reproductie van kaarten en ander werk anderzijds een
geheel ander veld bestrijken, geheel andere deskundigheid ver-
eischen en daarom ook afzonderlijk behooren te worden beoor
deeld.
Afscheiding van de Topografische inrichting en omvorming
daarvan tot een zelfstandig bedrijf onder het Bedrijven-departement
zou geen decentralisatie op Indisch cartografisch gebied betee
kenen, en daarmede zou de Permanente kaarteeringscommissie
derhalve geen bemoeienis hebben. Centralisatie toch van opne-
mings- en kaarteeringswerkzaamheden als van 1905 van kracht,
Van ,,de topografische metingen voor 's Lands dienst" zegt de Heer
v. d. W. abusievelijk. Wij hebben over dit onderdeel van de toenmaals
gecentraliseerde werkzaamheden niet afzonderlijk gesproken.
48