Het voorgaande moge doen zien, dat wij in de keuze der middelen tot verbetering niet ver van den Heer v. d. W. af kunnen staan; hoe zou zulks ook mogelijk zijn, waar die middelen hier en overal dezelfde zijn en aangestuurd zal moeten worden om den ouden, beproefden koers te herwinnen door reconstructie, goede decentra lisatie naar binnen en door een opnieuw bepalen en vastleggen van de door de reproductie te volgen wegen? Maar te beoordeelen zullen die maatregelen eerst zijn, als door zelfbeperking en eenvoud in de eischen een algemeene versobering van het reproductiewerk zal zijn ingetreden; dit laatste behoeft de toevoeging van ander nood zakelijk werk niet den pas af te snijden. De Heer v. d. W. acht het echter urgent om de reproductie- afdeeling zelfstandig te maken, terwijl wij zulks onnoodig en schadelijk achten. Onnoodig, omdat de kaartenverveelvul- diging nog de voornaamste taak is en zal blijven, terwijl maat regelen zoowel tot uitbreiding van het arbeidsvermogen der In richting als t. b. v. een beproefde organisatie van het bedrijf niet afhankelijk kunnen zijn van die zelfstandigheid; schadelijk, omdat een bestaande, afgeronde organisatie verminkt wordt en de verzorging van de kaartenreproductie, welke nergens beter ge schieden kan dan binnen den algemeenen kaarteeringsdienst, reeds nu groote zorgen baart2). Wanneer t. e. t. aan de hand van minder aanvechtbare cijfers en op o. i. betere basis dan thans, een hooge noodzakelijkheid voor afscheiding zal spreken en daartoe zal doen be sluiten, dan moge, ter wille van de cartografie van Ned.-Indië, tevens besloten worden om dat zelfstandige Bedrijf te ontlasten van de kaartenverveelvuldiging, ten einde die als voorheen op te dragen aan een bescheiden, doch volgens organische regelen gevormde, en den Topografischen dienst afrondende, eigen afdeeling. Het streven tot opleiding in Indië, om met de beschikbare middelen te geraken tot zulk een decentralisatie, en de uitzending van een enkele kracht, kunnen wij onbesproken laten. 2). De Heer v. d. W. spreekt van „zekeren" achterstand, waar wij dien zelfs op grond van onvolledige gegevens, aanzienlijk moeten noemen in jaren maar ook vooral in aantal der bladen. Een 10- tot 15-jarig tijdvak tusschen opneming en reproduc tie aan het begin dezer eeuw, „toen er dus voor andere diensten nog geen of weinig werk werd verricht", is ons onbekend. Dit zou derhalve onder generaal J. J. K. Enthoven het geval zijn geweest en bladen van Java betreffen, die in het tijdvak van omstreeks 1890—1895 moeten zijn samengesteld. Dit is uitgesloten, al was het maar alleen omdat van Maart 1887 tot 1896, toen met de hermeting van Midden-Java een aanvang werd gemaakt, geen topografische metingen meer op Java plaats hebben gevonden. Op grond van den huidigen achterstand in kaartwerk hebben de afdrukken-grafieken maar betrekkelijke waarde. Onder zulke omstan digheden wijzen de divergentie van de lijnen „voor andere departemen ten" en voor „den Topografischen dienst", zoomede de discontinuïteit der laatste, op een toenemende verandering in de krachtsontplooiing van het bedrijf, welke aanleiding hebben kunnen geven tot het ver wijt, wel niet van verwaarloozing van het kaartwerk, doch van on evenredige belangstelling voor het overige werk. 55

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1922 | | pagina 55