66
72 majoors, commandanten der bataljons dier regimenten, alle subalterne
officieren dier regimenten. Meerdere hoofdofficieren, meer dan de helft der
kapiteins, meer dan 3/4 der luitenants, behoorende tot het veldleger. Wat
de overige wapens en dienstvakken betreft, ook hier speelt het verlofsper-
soneel in oorlogstijd een overwegende rol."
Gezegd wordt, dat het beslist noodig is de verdere ontwikkeling van
het reserve-personeel en speciaal der officieren, krachtig ter hand
te nemen. Inderdaad en zulks geldt even goed voor Indië, want ook hier
zal in de toekomst het reserve-personeel een belangrijke rol gaan spelen
en is het dan ook o i. meer dan tijd, dat de beschikbare reserve-officieren
meer en beter worden voorbereid voor hunne oorlogstaak en verder eindelijk
eens wordt overgegaan tot de vorming van reserve (militie) officieren.
Zuinigheid in deze bedriegt ten volle de wijsheid.
In het volgende artikel wordt betoogd, dat de regeling van den overgang
voor de jongere Reserve-officieren schitterend is, voor de oudere echter
zeer ongunstig, hetgeen onbillijk wordt geacht. De Schr. dient echter in
het oog te houden, dat uiteraard de Staat meer prijs stelt op het overnemen
van de jongeren.
Daarna volgt: „Losse Geruchten", volgens welke er kans is, dat van
den geheelen Overgang' niets zal komen. Volgens de Preanger-Bode zou
een voorstel hangende zijn om den overgang te belemmeren, doch terzake
nog geen enkel besluit genomen zijn.
Wij kunnen niet aannemen, dat—nadat in hooge mate door de Regeering
bij de Reserve-officieren ter zake verwachtingen zijn gewekt—men nu van
den overgang zou gaan afzien, zulks zou o. i. voor een Staat moreel
niet te verdedigen zijn. Bovendien hoe is het mogelijk, dat men nu ineens
de bedoelde officieren niet meer noodig zou hebben?
14. OVERZICHT NEDERLANDSCHE TIJDSCHRIFTEN, door H.
Mavors Aug. '22. „Inschieten" vermeld, dat binnenkort een schietvoor-
schrift voor de geheele art. zal verschijnen bevattende o. m. een stel
schietregels voor veld-, hw.- en vestingart.; bij het inschieten wordt daarin
naar veel grootere nauwkeurigheid gestreefd. Schr. gaat de verschillende
schietregels na en komt tot de slotsom „dat de thans geldende regels voor
het door grensschieten nauwkeurig bepalen van den art. afstand goede
regels zijn."
„Beschouwingen over beveiliging door voorposten en voorp.-detn."
gaat na de verschillende gevallen, waarin voorposten worden gebezigd;
vindt het noodzakelijk, dat de voorposten in de breedte en in de diepte
worden gegroepeerd, zoodat er strooken ontstaan, waarin de tegenstand
zal worden geboden. De voorp. detn. vormen in den regel 2 strooken, met
een onderlingen afstand van ongeveer 400 M., beiden veelal door 2 secties
bezet. Elke sectie lost zich weer op in eenige groepen, die ieder een
steunpuntje inrichten, liefst omgeven door een prikkeldraadversperring; in
elk steunpuntje komt een gew.-mitr. De tot waarschuwing uitgezonden
wachten trekken als regel terug. Door de groepeering, als boven aangegeven,
is men in staat z.n. de bezettingen der voorste en tweede strook onderling
om te wisselen.
In „Het Instituut Vóóroefeningen" blijkt Schr. een groote voorstander er
van te zijn. „Met al het nadoen van anderen is het ons toch nooit gelukt,
een nationale weermacht te hebben, die reden gaf tot volle tevredenheid".
Schr. geeft echter ook de gebreken aan, welke thans nog aan dit instituut
kleven. „In de eerste plaats worden de oefenuren meer rendabel voor de
individuen doordat er een wissel getrokken wordt op hun eigenbelang";
wie de vooroefeningen met vrucht heeft doorloopen verkrijgt verkorting
van diensttijd. Een dergelijke methode zou ook bij onze recrutenopleiding
goede resultaten opleveren. Erkennende, dat de samenleving in de kazerne