schip de „Prah" bevonden zich waterdichte tanks van 2300 gal
lons (1 gallon 4'/2 L.). De waterlichters moesten op een
bepaald punt (A-baai), op een vastgesteld uur, aankomen en zou
den, als ze leeg waren, naar Kephalos teruggezonden worden,
om daar uit waterschepen te worden nagevuld. Hoewel men
gunstige gegevens had omtrent het landingsgebied in de Anaforta-
vlakte, had Hamilton deze maatregelen genomen op grond van
de Anzac-ervaringen, voor het geval, dat door een of andere
tegenslag het niet spoedig zou gelukken bronnen aan te boren.
Uit Indië en Egypte had Hamilton petroleumblikken, melkblikken,
kameelemmers enz totaal een inhoud van 100 000 gallons, laten
komen. Verder waren 37000 muildieren en 1750 waterkarren
voor Anzac en Suvla (boven de 950 die reeds tot het Korps
behoorden) bestemd voor watertransport, vivres en munitieop-
voer. Hierbij was per man gerekend op '/2 gallon. Echter
er zijn bij Suvla geen waterkarren ontscheept: het terrein heet
ongeschikt was °P gerekend, na de Suvla landing,
's morgens vroeg op 7 Aug. 450 ton (a 1189 L.) beschikbaar te
kunnen stellen. Daarvoor waren bestemd de stoomwatertank
„Krim", met een gesleepten lichter (250 T.), 4 houten lichters
met kleine houten troggen, pompen en slangen, elk 50 a 60 ton
(200 T.). Bovendien hadden de motorlichters, waarmede de troe
pen geland waren, gevulde blikken met water aan boord. Een spaar
zaam gebruik van de veldflesschen (3/4 Liter) was herhaaldelijk
aanbevolen.
De troepencommandanten hadden zich echter slecht van de
regeling op de hoogte gesteld. Ook andere omstandigheden
brachten verwarring Er kwamen op 7 Augustus slechts 2 lichters
aan, die op 100 M. uit den wal vastliepen, terwijl de slangen
niet zoo ver reikten. Daardoor was op het strand geen water
beschikbaar vóór den morgen van den 8en, althans wanneer men
den commandeerenden generaal Stopford gelooven mag (Admiraal
Keyes geeft op, dat des avonds op 7 Aug. op 3 plaatsen water-
lichters beschikbaar lagen). Doch er was aan den wal geen
toezicht.
Wie gelijk heeft, kan ons onverschillig blijven, de hoofdzaak
is, dat de regeling in de war geloopen is. Waterkarren werden
niet gelost, de houten troggen lekten, zoodat de Marine met
tanks en badkuipen moest helpen. Op de distribjtieplaatsen
heerschte groote verwarring: manschappen prikten in hun on
geduld de slangen open om zoo hun veldflesschen te vullen.
Colonel Western zegt: „There was a serious lack of discipline
and lack of power of command on the part of the regimental
commanders and officiers". Ook het ontschepen van muildieren
was in de war.
Me dunkt, als dit waar is, waren die karren ongeschikt voor het terrein.
50