„Le retour de nos officiers de liaison dans les Elats Majors au soir du 20° Aoüt marqua une heure douloureuse. Un voile se déchirait. Tout ce que nous avions fait aux manoeuvres était done faux. Marcher bravement n'était pas tout. Vouloir vaincre ne suffisait pas. Le matèriel affirmait son existence, la balie et l'obus entraient en scène. La froide réalité faisait évanouir en un instant, la phraséologie et les faux dogmes du temps de paix." j Inderdaad! Tegen de ook bij ons nogal en vogue zijnde phraseologie (een uitvloeisel van niet voldoende weten) kan niet genoeg gewaarschuwd worden en niet genoeg kan er op gewezen worden, dat tegenwoordig de machines onmisbaar zijn voor hem, die oorlog wil voeren. De heer B. v. K. geeft verder aan, dat de Br. comm. wel degelijk de eischen der practijk afdoende in het oog hield en vermeent verder niet met kapitein Q. eens te kunnen zijn, dat opvoering van de theoretische opleiding geen belangrijke vruchten zou dragen; hij acht „opvoering van de parate kennis tot groote hoogte" bepaald noodzakelijk. Wat de lnf. betreft zegt Schr. het volgende: „Wij willen aan het voren staande nog toevoegen dat een degelijke wetenschappelijke vakopleiding 00k noodig is voor de Infanterie, daar de modern uitgeruste Inf. een niet minder technisch en niet minder wetenschappelijk Wapen is dan de Art. Immers een inf.-officier en dit geldt ook voor het Indische leger moet niet alleen een goed begrip hebben van het gebruik van geweren, handgranaten en mitrs, doch ook van de inrichting en het gebruik van licht geschut, bommenwerpers, optische- en electrische seinmiddelen, verlichtingsmiddelen, automobielen, vlammenspuiten, van het gebruik van gassen en de bescher ming daartegen, van de inrichting en de capaciteiten van Strijdwagens, de manier waarop de wagens bestreden moeten worden. Ook moet hij goed vertrouwd zijn met de techniek van het vuur op laagvliegende vliegtuigen, hij moet, om noodlottige vergissingen bij verkenningen te voorkomen, bekend zijn met het wezen van de geluids verschijnselen bij het schieten." In het artikel wordt verder de in- of exlernaatsgeschiedenis nogmaals besproken. Ook de voorziening in de behoefte aan technisch onderlegde officieren wordt nog nader uiteengezet, terwijl wordt aangegeven hoe de practische behandeling der leerstof (in teekenzalen, laboratoria enz.) dient te worden aangevat. De Schr. van een artikel: „Moeten wij zwijgen?" begint met uiting te geven aan de onder de officieren heerschende ongerustheid over den zicht baren achteruitgang, over de verschrompeling van de vitale deelen van het leger, en laat daarna volgen „wie de voortdurende aderlatingen ziet, welke het leger ondergaat, die kan niet ontkennen, dat als zulks niet met doordachtheid bedoeld is voor een korten tijd, een zoodanige anemie zal optreden, dat geen middelen meer baten. Herhaaldelijk is het woord mi nimale sterkte gebruikt en voor de militie het begrip minimale oefentijd ingevoerd. En toch gaat men met zijn grenzen telkens weer lager. Geen geduld kent zulke grenzen als dat van het leger. Maar eenmaal komt de grens, die tevens de grens is van het waardelooze". Hij vraagt zich dan af, of het voor de officieren nog langer past om te zwijgen en zegt, dat beneden een zekere sterkte, een ev. verweer niets meer kan zijn dan een dronkemansverzet, hetgeen wel ieder met hem eens zal zijn. Behandeld wordt daarna het historische gezegde van de Ruyter vóór den tocht naar Syracuse, welk gezegde geenszins mag worden aan gehaald als een uiting van optimisme, maar slechts als een ernstige waar schuwing, ja als een duchtig verwijt! Eenige verdere voorbeelden worden gegeven van niet-zwijgen door onze zoo gaarne aangehaalde voorvaderen: Tromp, Witte de With en de Ruyter, toen de plicht hen gebood te spreken. Schr. vermeent, dat in vredestijd, in de jaren van voorbereiding, de plicht bestaat op deskundige gronden te waarschuwen, en te blijven waarschuwen 59

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1922 | | pagina 59