62
Omtrent: de besnoeiing merkt Schr. op: „Gaat men besnoeien dan zal
bedacht moeten worden dat men wel dadelijk op het materëel, maar niet
op het personeel kan bezuinigen en dat eene personeelsinkrimping gedragen
moet worden door het g e h e e I e leger en niet door eene kleine groep,
welke men het dichtst bij de hand heeft. Het op non-activiteit stellen is
al een zeer onbillijk werkend middel en men zal dan ook andere wegen
moeten inslaan. Het stopzetten van de aanvulling ligt wel het meest voor
de hand al werkt het langzaam en is daarmee nog niet het geheele
vraagstuk opgelost. s
Het volgende artikel behandelt het zeer actueele onderwerp van de in
het gedrang geraakte promotie bij de Int. Schr, wil nog eens wijzen op
de gevolgen van eene trage promotie, welke, zooals thans reeds met
zekerheid kan worden gezegd, in de naaste toekomst beslist nog trager
zal worden en zegt, dat de „huidige trage promotie bij de int. en
de, zonder ingrijpende maatregelen, te verwachten nog trager gan^ daar
van, bij vele subalterne offn eene ernstige ongerustheid heeft doen ont-
staan
Zeer terecht vermeent hij, dat het euvel een gevolg is van het ontbre
ken van voldoende afvloeiing, terwijl als verbeteringen worden aanbevolen
„a. de afvloeiing van boven te bevorderen in stede van te vertraden
b. invoering van het stelsel Geldorp,
c. te bepalen, dat alleen de diensttijd in rekening wordt gebracht in
alle gevallen waarin thans de rang als maatstaf wordt aangenomen."
Gewezen wordt op de geringe kans, dat in de hoogere rangen in de
eerste tijden mutaties zullen plaats vinden, dat met verlof gaan geen
oplevert (VERLOFGANGERS DAAROM LIEVER IN DE
MA I IE. D. B.) en dat vrijwel alle Overstes slaagden voor het Kolo
nels-examen, het alzoo lang zal duren, voor dat deze verwerkt zijn.
We lezen verder: „De geschiktheid voor den bekleeden rang mag, al wordt
dit meermalen betoogd, geen reden zijn om iemand, nadat hij zijn pensioen
heeft verdiend, door te laten dienen ten koste van op promotie wach
tende jongeren".
t, ln> j verband z'l aangeteekend, dat bij beschouwingen over promotie,
het Landsbelang de hoofdzaak moet blijven en we daarom niet eens kun
nen zijn, dat een functionaris, die goed voldoet, zou moeten verdwijnen
zoodra zulks mogelijk is. Men moet in dit opzicht niet terwille van dé
jr.?,n (tenzij dit uit Landsbelang noodig is) ervaren werkkrachten aan
den dijk zetten.
cJ?e^^0tie moe* worden bevorderd door de in het Landsbelang zijnde
StLhE 1 lh, te beginnen voor den Majoorsrang, voort te zetten voor den
Overstesrang en verder zeer streng toe te passen voor de Kolonelsfunctie
gelijk ook de Schr. wil, maar niet door middel van kunstmiddelen, als het
doen verdwijnen van geschikte werkkrachten of het—overigens onnoodig -
scheppen van hoogere rangen. Dit laatste snijdt bovendien al heel weinig
hout, afgescheiden nog van het foute ervan.
Het aanhouden van minder deugdelijke krachten uit een oogpunt van
bezuiniging is natuurlijk in alle opzichten te veroordeelen. Schr. zegttz.:
„Is de vorengenoemde, door de zucht naar bezuiniging ingegeven, maatre
gel echter wel werkelijk in s Lands belang? Door het gemis aan verloop
zullen binnenkort verscheidene officieren (reeds wordt gesproken van een
40-tal) op non-activiteit worden gesteld, die voor niets doen toch
betaald zullen moeten worden. (Een oud-kapitein op wachtgeld
cc onn 7'2/b.— traktement, terwijl een gepensionneerd overste jaarlijks
t b.300.— kost)". Ongetwijfeld. Het Landsbelang wordt daardoor in elk
opzicht geschaad.
Aangaande de Selectie lezen we nog: „De meergenoemde afvloeiing
wordt verder belemmerd doordat vrijwel volgens de ranglijst de geschikt
heid voor bevordering tot de verschillende hoofdofficiersrangen werd toe
gekend Aangezien nu de daarvoor gestelde eischen, en zeker die voor