onnoodig uitdrukkelijk te wijzen op de absoluut onvoldoende
voorziening voor een zelfs weinig belangrijken veldslag, zegt de
schrijver. (Volgens de bestaande voorschriften beschikken wij over
24 auto's bij de V. Sen benevens over ongeveer 50 bij deV. Hn
d. i. over 16 X 4 8 X 2 50 X 2 64 16 100 180
ligplaatsen op een leger van 20000 man, waaruit blijkt, dat onze
voorziening ook zeker niet aan de behoefte zal kunnen voldoen).
Wat nu betreft de voertuigen van den algemeenen dienst, die
tijdelijk voor afvoer van zieken en gewonden konden worden
gebruikt, deze vormden een minieme aanvulling en dan nog wel
meer in theorie dan in de practijk. Het waren gevorderde voer
tuigen, wagens van de regimentstreinen, van de administratieve
convooien en ledige munitiewagens; geen methode, geen samen
werking kon hun gebruik behoorlijk regelen. Het gevolg hiervan
was, dat men er dan ook bijna nooit gebruik van maakte; dit
gebeurde alleen in de eerste maanden van den oorlog.
Deze wijze van afvoer dateerde uit de 18de eeuw. In een
document uit dien tijd is vermeld „men bedient zich gewoonlijk
van karren en vrachtwagens, die brood gebracht hebben aan het
leger om daarop de zieken en gewonden terug te zenden, die zich
tot dat doel naar het vivrespark begeven". Generaal Toubert zegt
hiervan: Het is te hopen, dat deze wijze van doen definitief ver
oordeeld wordt, zij heeft reeds veel te lang geduurd.
De secties van zieken-auto's bestonden reeds bij het begin van
den oorlog. Er waren er 25, die meestal uit een twintigtal rijtuigen
waren samengesteld. Het waren toerwagens of huurwagens,
nauwelijks gewijzigd, waarvan de zeer afwijkende motoren en
chassis het besturen, het onderhoud en de reparatie hoogst moeilijk
maakten. Een overdreven eisch van zuinigheid en van materiëel-
besparing veroorzaakte, dat men niet dicht bij de zones kwam,
welke onder vijandelijk vuur stonden en men een langen rit en
moeilijke wegen vermeed. Een bekrompen regel wilde, dat een
auto niet mocht vertrekken vóór hij vol was en dat de sectie in
convooi marcheerde, dicht op elkaar, als bij een parade.
Van deze eerste periode van den zieken-autodienst bleef aan
het eind van den oorlog niets over dan de treurige herinnering.
Lang voor den wapenstilstand hadden inderdaad de ziekenauto
secties het indrukwekkende totaal bereikt van 206, elk met 20
uitstekend loopende auto's. De aldus verzamelde voertuigen waren
sectiesgewijs van hetzelfde merk, voorzien van geliike carrosserie
en uitrusting, goed onderhouden en bestuurd door flinke chauffeurs,
ware helden, die dikwijls het slachtoffer werden van hun plicht,
onopgemerkt vervuld. Zij gingen de gewonden halen tot onder het
vijandelijk vuur en zij brachten ze dag en nacht over alle wegen
en over de moeilijkste hindernissen naar de geneeskundige forma
ties. De officieren, die deze secties commandeerden, waren dikwijls
oud-gewonden, half invalieden. Het waren steeds de chefs, de
28