59 zijn vermoedelijk voorbestemd om uit te sterven, hetgeen Schr. niet erg vindt. Ook de betaalmeesters wil hij afschaffen. Aan het slot treft men het een en ander aan over samenwerking met andere diensten en verder het volgende, dat de overdenking waard is „Ook bij den woningbouw zou bezuinigd kunnen worden. Waarom is het noodig dat een ongehuwd officier over evenveel ruimte beschikt als een gehuwd? Is een ongehuwd hoofdofficier niet volgens zijn stand gehuisvest wanneer hem een kapiteinswoning wordt aangewezen, maar wel wanneer hij ergens een paviljoen gaat bewonen Ook geloof ik dat verscheidene Hoofdofficieren met 1 of 2 kinderen liever in een kapiteinswoning zouden trekken, waar men met één huis jongen kan volstaan, dan in de groote hoofdofficiershuizen, welke handen vol geld kosten aan personeel en meubileering, vooral wanneer zij nog de zorg hebben voor een kind, dat in Holland is achtergebleven.'' G. schrijft in „Bezuiniging en Bezoldiging": „In dezen tijd kan men op geen afdeelingsvergadering komen of de onderwerpen van den dag „bezuiniging" en „tractementsvermindering" worden ook daar druk besproken en tegenover het gevaar van tractements vermindering meent men geen beter wapen te kunnen hanteeren dan de leuze „gelijkstelling met B. B." Schr. wijst daarom eens op de gunstige betaling van leeraren M. 0 waarmede z. i. de officieren zeer wel gelijkstelling kunnen bepleiten. Hij staat verder voor het vastleggen van de waarde van de zg. voordeelen van de officiersbetrekking en wijst op het nadeel, dat onze pensioenen „rangspensioenen" zijn, niet voor verhooging vatbaar bij langer door dienen in den rang, hetgeen vooral bij de tegenwoordige en toekomstige trage promotie een ernstige drawback te achten is. Wat betreft het heffen van 15% voor een woning, wordt terecht gewezen op het feit, dat weliswaar zulks in de grootere garnizoenen niet onbillijk zoude zijn, doch in vele kleinere onrechtmatig zou moeten worden genoemd. Wij zijn het hiermede geheel eens; dooreengenomen lijkt ons 10% niet te laag, tenzij men bij het toekomstig tractement met betaling van 15 rekening houdt, maar dan haalt die verhooging van 15 ook weer niets uit. Daarna volgt een artikel over den „Tegenstoot", waarin een klacht, dat in onze G. H. zoo weinig rekening is gehouden met den invloed van het Indische terrein op het gevecht. Het volgende zij uit het opstel overgenomen: „omdat de aanvaller door omstandigheden gebonden is, moet de verdediger juist het initiatief nemen. De tegenaanval zou geen zin hebben, indien de verdediger zich ook daarbij afhankelijk bleef stellen van de door den aanvaller genomen of te nemen maatregelen. Wordt bij de keuze van eene stelling als doel het verkrijgen van eene beslissing nagestreefd, dan komen daartoe alleen terreindeelen in aanmerking, welke den tegenaanval op vorenstaande beginselen kunnen begunstigen. Hieruit blijkt reeds, dat de tegenaanval door de bevelvoering moet worden voorbereid, dat de deugdelijkheid van de stelling voor eene actieve verdediging wordt gemeten naar de mogelijkheid van het weislagen van dien tegenaanval. Daarin schuilt het markante verschil met den tegenstoot, welke als regel op initiatief van vakcommandanten door plaatselijke reserves (ondersteuningstroepen) in eenigen weerstandsstrook wordt toegebracht". „De tegenaanval heeft met de aanvalswijze voor zooverre men beoogt de richting, waarin de aanval wordt ondernomen—niets te maken, daarmede vergisse men zich dus niet. De flank van den vijandelijken HOOFD-aanval wordt voor bedoelde actie wel eens als meest belangrijk but aangemerkt, doch dat zou den verdediger wel eens duur te staan kunnen komen. In dat geval zouden de grondslagen, waarop de tegenaanval berust n. 1. de

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1923 | | pagina 59