60 keuze van het meestgunstige terrein en de mogelijkheid, verrassend te kunnen optreden, geheel worden verwaarloosd." Aan het slot vinden we als résumé: I. De tegenstoot beoogt de herwinning van punten, welker bezit door de aanvoering van belang wordt geacht in verband met in een later stadium te leiden ondernemingen. II. De tegenstoot wordt als elke andere aanval voorbereid en geleid doen met een maximum snelheid ingezet. III. Het doel, met den tegenstoot nagestreefd, mag zich nimmer bevinden Duiten den strook, waarin men verzekerd zal kunnen zijn van den steun van het eigen vuur. IV. Tot het doen slagen van den tegenstoot zullen maatregelen moeten zijn genomen ter voorkoming, dat de tegenstander het gewonnen terrein in den weerstandsstrook zijdelings verbreedt en door herstelling van ziin verband in de diepte versterkt. De wijze van opstellen van de verdedi gingskrachten en de mogelijkheid van het werkzaam blijven van het Art.- vuur in den strook, gelegen achter het binnengedrongen vijandelijk échelon zijn daartoe het middel. Si Anoe vermeent niet te mogen zwijgen, als hij leest hoe in den volksraad er op los gepraat wordt. Ook de nota Kerkkamp wordt onder handen genomen, terwijl Schr. verder niet geheel kan deelen de meening van Tweestar die de nota in de Preangerbode besprak. Volgens Tweestar zou n. 1. de totale sterkte van het leger moeten worden afgeleid uit de troepenmacht benoodigd voor de B. Bn. Wat in verband daarmede op lava noodig is, zou de basis moeten zijn voor de sterkte op dat eiland, acht 1. een logisch minimum. Si Anoe wil gelijk begrijpelijk liever uit- nfif"J3" ei?.een 7°or de verdediging van Java noodig is (en vermoede- terug^aan)6 bunnen betalen, in die eischen voor zooverre noodig In „Oorlog in den Volksraad" treft men aan de nota Kerkkamp en een rede, uitgesproken door het Volksraadlid Kiès. J^^ctie oppert in „Buitenlandsche verloven" bedenking tegen de opvatting van den Minister, dat verlenging van den termijn, "na welken recht op buitenlandsch verlof kan worden verleend, niet ongewenscht is. uitte Z E. zich als volgt: „Naar mijn meening is het telkens na korten diensttijd weder aanspraak hebben op buitenlandsch verlof, weinig geschikt om den ambtenaar aan Indië te binden. Ambtenaren die als he*t ware van den dag hunner aankomst af, voortdurend uitzien naar het oogenblik, waarop zij Indië weder voor eenige maanden kunnen verlaten nechten zich niet aan het land, waaraan zij zich gegeven hebben en dat juist aan die toewijding in zoo groote mate behoefte heeft", en wil nu den termijn op 8 jaar brengen. De Redactie acht zulks een schadelijken maatregel, zoowel voor de aanvulling als voor den geest van het ambtenarenkorps. Wij voor ons voelen wat voor het standpunt van den Minister; ongetwijfeld werkt het recht om reeds na 6 jaar weder naar Holland terug te kunnen gaan in zeker opzicht schadelijk. Nauwelijks voet aan wal gezet hebbende, denken velen reeds dadelijk aan het komende verlof en doen (vaak wanhoops-) pogingen om er onverwijld voor te gaan sparen. Dit geeft aan het verblijf in Indie iets onrustigs, dat zich op de geheele samenleving in Indië over plant. Vroeger toen men om de 10 jaar ging, dacht niemand in de eerste jaren na aan- of terugkomst over met verlofgaan, men was in Indië om zoo te zeggen voorloopig voor goed, richtte zich daarop in en paste'zich zooveel mogelijk aan aan land en samenleving, voor potten was voorshands geen reden.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1923 | | pagina 60