Verder mogen kader en manschappen er wel eens op gewezen worden, dat, bij het gedekt terrein winnen van een ijle linie, een enkele man, die door welke oorzaak ook geen dekking vindt, een veel grootere kans loopt getroffen te worden, dan dit in de vroegere dichte linie het geval zou zijn. De vuurleiders daaren tegen zullen er op bedacht moeten zijn, de neiging, die het geweer- en G. M.-vuur zal vertoonen, zich op enkele," op het „leege" gevechtsveld in het oog springende punten, samen te trekken, tegen te gaan en te zorgen, dat ook aan de moeilijk op den korrel te nemen doelen de noodige aandacht wordt geschonken. Bij gezamenlijke gevechtsschietoefeningen op valschijven schijnt mij dit mogelijk, door te bepalen, dat de gew. en G. M. schutters slechts op andere doelen mogen vuren, wanneer de hun bepaal delijk als doel aangewezen schijven gevallen zijn. Hebben wij boven gezien, dat het gewenscht is steeds gelijktijdig meerdere ijle liniën in het terrein te hebben, dan rest'ons thans de vraae welke afstand tusschen deze liniën uit ballistisch oogpunt het voordeeligst is. Op den voorgrond zii hierbij natuurliik gesteld, dat deze afstand in de eerste plaats door het terrein beheerscht wordt; het volgende kan slechts een norm voor vlak open terrein geven. - «-v Als de voornaamste vijand van een aanvallende tirailleurlinie moet ongetwijfeld beschouwd worden de zware mitrailleur. Het is dus gewenscht, dat de afstand tusschen twee ijle liniën zoodanig is, dat zij niet gelijktijdig in de werkzame z. g. „82 's bundel" van één zwaren mitr. vallen. De natuurlijke „D. S. 82" nu is van een Vikers Mitr. bij vizier 600: 190 M. en neemt bij het dalen van den vizierafstand steeds sneller toe. Van uit dit oogpunt moet als minimum afstand tusschen twee opvolgende liniën dus 100 M. worden aangenomen. Slaan wij nu Hoofdstuk D. punt 82 van de jongste „Aanw. bij de opl. der inf." (Ned.-Leger) na, waarbij uit den aard rekening is gehouden met de grootendeels weinig geaccidenteerde Nederlandsche terreinen, dan vinden wij dit geval ook als minimum der in den regel voorkomende afstanden vermeld. Dat het vastleggen en bekend maken van nieuwe, betrouwbare gegevens over de uitkomsten, die met geweren en G. M.'s tegen moderne oorlogsdoelen verwacht mogen worden, voor de schiet- opleiding van het hoogste belang is, zal na vorenstaande uiteen zetting wel door niemand meer betwijfeld worden. 6. NASCHRIFT OP 5 VAN DE REDACTIE. Medegedeeld kan worden, dat het nieuwe S. V. I. omtrent de trefkans op moderne oorlogsdoelen het noodige zal bevatten; verder deelde men ons van bevoegde zijde mede, dat het genoemde ïesultaat van 7 tieffers op 400 patronen niet bepaald ongunstm mag worden genoemd. 108

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1923 | | pagina 40